ECLI:NL:RBROT:2024:1864

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
ROT 20/5138
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag exploitatievergunning en vaststelling bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024, in de zaak tussen eiseres en de burgemeester van Rotterdam, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een exploitatievergunning behandeld. Eiseres heeft op 2 oktober 2020 beroep ingesteld omdat de burgemeester niet tijdig op haar aanvraag had beslist. De rechtbank heeft eerder het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar dit oordeel is later door de verzetrechter gegrond verklaard. De rechtbank hervat het onderzoek en behandelt het beroep op 25 januari 2024.

Eiseres had op 8 juli 2020 een aanvraag voor een exploitatievergunning ingediend, maar de burgemeester ontkende deze aanvraag te hebben ontvangen. Eiseres heeft echter bewijs geleverd van de verzending van de aanvraag en de ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat de burgemeester in gebreke is gebleven, omdat hij niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. Het beroep is gegrond verklaard, en de rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, die de burgemeester moet betalen. Daarnaast moet de burgemeester het griffierecht van € 178,- vergoeden en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

de burgemeester van Rotterdam, de burgemeester

(gemachtigden: mr. S.B.H. Fijneman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen van de burgemeester op haar aanvraag.
1.1.
Eiseres heeft op 2 oktober 2020 beroep ingesteld omdat niet tijdig zou zijn beslist op een aanvraag voor een exploitatievergunning (het beroep niet-tijdig beslissen). Daarnaast heeft eiseres verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2.
Het verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 18 november 2020 afgewezen. [1]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep niet-tijdig beslissen bij uitspraak van 23 april 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen door eiseres ingestelde verzet is bij uitspraak van 19 november 2021 gegrond verklaard, zodat de uitspraak van 23 april 2021 vervalt. De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich voor die uitspraak bevond.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. N. Talhaoui, als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 8 juli 2020 een aanvraag voor een exploitatievergunning ingediend. Op 2 oktober 2020 heeft eiseres het beroep niet-tijdig beslissen ingesteld. De burgemeester heeft hierop gereageerd op 15 oktober 2020 en medegedeeld dat hij nooit een aanvraag heeft ontvangen en dat nu zo spoedig mogelijk op de aanvraag zal worden beslist. Eiseres stelt in haar brief van 29 december 2020, onder verwijzing naar het verzendbewijs en het Track & Trace overzicht van PostNL, dat de aanvraag aangetekend is verstuurd en wel degelijk door de burgemeester is ontvangen.
3. Bij uitspraak van 23 april 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat uit dit Track & Trace overzicht niet kan worden afgeleid welk stuk eiseres naar de burgemeester heeft verstuurd. De burgemeester heeft daarnaast betwist een ingebrekestelling te hebben ontvangen en eiseres heeft hiervan ook geen (verzendings)bewijzen overgelegd. Het beroep van eiseres is daarom met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [2] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
4. De verzetrechter heeft vervolgens bij uitspraak van 19 november 2021 het verzet tegen de eerdere uitspraak gegrond verklaard. Uit de overgelegde stukken volgt in ieder geval dat eiseres twee stukken aangetekend naar het adres van de burgemeester heeft verzonden. Volgens eiseres waren dit de aanvraag van 8 juli 2020 (verstuurd op 9 juli 2020) en de ingebrekestelling (9 september 2020). Eiseres heeft bovendien nog het verzendbewijs van de verzending van de ingebrekestelling overgelegd. Volgens de verzetrechter is daardoor voldoende twijfel ten aanzien van het eerdere oordeel dat de verzending van de genoemde stukken niet aannemelijk is gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat de burgemeester op 28 januari 2021 alsnog op de aanvraag van eiseres heeft beslist en dat eiseres tegen dit besluit geen gronden heeft ingediend. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de door de burgemeester aan haar verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank kan deze dwangsom alleen vaststellen als het beroep gegrond is. [3] Om die reden heeft eiseres nog (proces)belang bij een beslissing op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep niet-tijdig beslissen is dan ook ontvankelijk.
6. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of de burgemeester in gebreke is gebleven, allereerst moet worden beoordeeld of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de aanvraag heeft verstuurd en of zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij vervolgens een ingebrekestelling heeft verstuurd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij de brief van 8 juli 2020, waarin zij de exploitatievergunning aanvraagt, op 9 juli 2020 aangetekend heeft verzonden naar het adres van de burgemeester en dat uit de Track & Trace blijkt dat de burgemeester deze brief op 10 juli 2020 heeft ontvangen. Verder heeft eiseres, gelet op de brief van 9 september 2020 waarin zij de burgemeester in gebreke stelt en het als bijlage 4 van het verzetschrift bijgevoegde verzendbewijs van 9 september 2020, aannemelijk gemaakt dat zij de burgemeester in gebreke heeft gesteld. De enkele ontkenning van de ontvangst van de aanvraag en de ingebrekestelling door de burgemeester is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Eiseres heeft vervolgens op 2 oktober 2020 het beroepschrift ingediend bij de rechtbank, waarna de burgemeester op 28 januari 2021 een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres. Dat betekent dat de burgemeester in ieder geval niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling alsnog een besluit heeft genomen. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is met een maximum van 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. [4] De termijn van 42 dagen gaat twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling lopen. Tussen de datum van ontvangst van de ingebrekestelling (welke per aangetekende post is verzonden op 9 september 2020) en de bekendmaking van het besluit op de aanvraag van eiseres liggen in ieder geval meer dan 42 dagen, zodat de burgemeester de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd heeft.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiseres is gegrond. Dat betekent dat de onder 7 genoemde bestuurlijke dwangsom wordt vastgesteld.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de burgemeester in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [5] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,-. Voor het ingediende beroep niet-tijdig beslissen worden namelijk 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door de burgemeester te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt de burgemeester op deze reeds verbeurde dwangsom binnen zes weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan eiseres te betalen;
- bepaalt dat de burgemeester het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer ROT 20/5148.
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Dit blijkt uit artikel 8:55c van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 4:17 van de Awb.
5.Besluit proceskosten bestuursrecht