ECLI:NL:RBROT:2024:1916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
C/10/219467 / J2 RK 04-611 C/10/242164/ J2 RK 05-714 C/10/263740 / J2 RK 06-655 C/10/287870 / J2 RK 07-866 C/10/311612 / J2 RK 08-1006 C/10/316199 / F2 RK 08-2557
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen inzake inzage in dossiers van minderjarigen na afloop van procedures

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 5 februari 2024, wordt ingegaan op de prejudiciële vragen die zijn gerezen naar aanleiding van een verzoek van een inmiddels meerderjarige verzoeker, die inzage vraagt in zijn dossiers uit de tijd dat hij minderjarig was. De rechtbank heeft eerder op 4 oktober 2023 een beschikking gegeven waarin deze vragen zijn geformuleerd. De verzoeker, die zijn verleden wil begrijpen en verwerken, heeft de rechtbank verzocht om een afschrift van alle stukken uit de dossiers die betrekking hebben op de procedures die over hem hebben plaatsgevonden. De rechtbank vraagt zich af of er een wettelijke basis is voor inzage in deze stukken na afloop van de procedure, en of minderjarigen die tijdens de procedure belanghebbend waren, recht hebben op inzage zodra zij meerderjarig zijn geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van de verzoeker bij inzage van zijn dossiers groot is, vooral voor zijn identiteitsontwikkeling en geestelijk welzijn. De rechtbank besluit om de vragen aan de Hoge Raad voor te leggen, zodat er duidelijkheid komt over de juridische mogelijkheden voor inzage in dossiers van minderjarigen. De beslissing om verdere stappen aan te houden, wordt genomen in afwachting van de beantwoording van de vragen door de Hoge Raad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Zaaksgegevens:
C/10/219467 / J2 RK 04-611
C/10/242164/ J2 RK 05-714
C/10/263740 / J2 RK 06-655
C/10/287870 / J2 RK 07-866
C/10/311612 / J2 RK 08-1006
C/10/316199 / F2 RK 08-2557
Datum uitspraak: 5 februari 2024
Beschikking
in vervolg op de beschikking van 4 oktober 2023 en de mondelinge behandeling van
22 december 2023 naar aanleiding van het op 6 januari 2023 ingekomen verzoek van:
[verzoeker01] , roepnaam [roepnaam verzoeker01] ,
voorheen genaamd
[voormalige naam verzoeker01] , hierna te noemen [roepnaam verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] .
De rechtbank kan in de huidige stand van zaken niet bepalen wie tot de kring van belanghebbenden horen.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • de beschikking van 4 oktober 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 december 2023.

2.Het verzoek

[roepnaam verzoeker01] heeft zijn verzoek in zijn e-mailbericht van 6 januari 2023 als volgt onderbouwd:

Graag zou ik alle dossiers thuis gestuurd willen hebben omdat ik nog elke dag vecht tegen mijn verleden. Ik kan aan niemand vragen: "Wat is er gebeurd?" "Hoe zit het?". Dat doet mij elke dag veel verdriet en pijn. Ik wil het door het lezen van alle dossiers van vroeger een plek geven.
De rechtbank heeft het verzoek vooralsnog opgevat als gebaseerd op art. 290 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

3.De verdere beoordeling

3.1.
[roepnaam verzoeker01] heeft zijn verzoek van 6 januari 2023 tijdens de mondelinge behandeling van 22 december 2023 als volgt nader onderbouwd. [roepnaam verzoeker01] woont al heel lang bij zijn pleegouders; hij heeft de achternaam van zijn pleegvader aangenomen en heeft in 2021 zijn voornamen laten wijzigen. De (biologische) ouders van [roepnaam verzoeker01] hebben samen in totaal vijf kinderen; [roepnaam verzoeker01] en zijn twee zussen en twee broers. De ouders van [roepnaam verzoeker01] zijn in 2009 ontzet uit het ouderlijk gezag over hem.
3.2.
[roepnaam verzoeker01] wil zoveel mogelijk te weten komen over zijn achtergrond. Hij beschikt niet over stukken uit het verleden. Hij weet niet wat er destijds is gebeurd. Hij kan dat aan niemand vragen. Hij zou graag willen weten wat er is gebeurd waardoor hij in zijn huidige situatie is terechtgekomen. [roepnaam verzoeker01] zou zijn verzoek niet hebben gedaan als zijn ouders hem iets hadden verteld, maar dat hebben ze niet gedaan. Het blijft door zijn hoofd spoken.
3.3.
[roepnaam verzoeker01] heeft toegelicht dat hij geen contact meer heeft met zijn moeder. Hij heeft nu wel weer contact met zijn vader, maar die wil hem niets vertellen. [roepnaam verzoeker01] heeft geprobeerd informatie over het verleden van zijn vader te krijgen, maar hij heeft nu de hoop opgegeven dat zijn vader hem ooit iets zal vertellen.
3.4.
[roepnaam verzoeker01] heeft diverse (half)broers en -zussen. Hij heeft alleen nog contact met een zus. Af en toe ziet hij twee van zijn broers voorbij komen, maar hij spreekt ze niet.
3.5.
[roepnaam verzoeker01] heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om inzage in zijn dossiers gevraagd. Deze instelling heeft hem naar de rechtbank verwezen.
3.6.
[roepnaam verzoeker01] heeft in het verleden wel enige informatie van zijn psychiater gekregen. Dit was enkel mondeling; hij mocht geen stukken inzien.
3.7.
Namens [roepnaam verzoeker01] heeft zijn pleegvader tijdens de mondelinge behandeling aangevuld dat [roepnaam verzoeker01] identiteit (nog) in ontwikkeling is. Omdat hij amper wat weet van vroeger is het moeilijk voor hem om relaties aan te gaan; hij weet zo weinig over zichzelf. De psychiater van [roepnaam verzoeker01] helpt hem stapjes op weg, maar [roepnaam verzoeker01] blijft met de vraag zitten wie hij nou eigenlijk is. Niemand kan hem dat vertellen. [roepnaam verzoeker01] heeft trauma’s die zich wellicht goed laten verklaren door het verleden. Er moet rust in zijn leven komen en daarvoor behoort hij meer te weten over zijn verleden, zo vindt de pleegvader.
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat [roepnaam verzoeker01] (met hulp van zijn pleegvader) zijn belang bij inzage/afgifte van stukken uit de dossiers duidelijk heeft onderbouwd. Voor zijn identiteitsontwikkeling en verwerking van trauma’s is het belangrijk dat hij zoveel mogelijk informatie krijgt over zijn verleden. Hij is zoekende naar wie hij is en heeft voor zijn geestelijk welzijn hierover rust en duidelijkheid nodig.
3.9.
Vorenstaande leidt ertoe dat de prejudiciële vragen zoals verwoord in de beschikking van 4 oktober 2023 onverkort relevant blijven voor het beoordelen van het verzoek van [roepnaam verzoeker01] .
3.10.
[roepnaam verzoeker01] kan zich verenigen met het voornemen van de rechtbank om de in de beschikking van 4 oktober 2023 vermelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen.
3.11.
Nu [roepnaam verzoeker01] zich niet verzet tegen het stellen van de in de beschikking van 4 oktober 2023 geformuleerde vragen, zal de rechtbank de na te melden prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stellen. De griffier zal worden opgedragen het procesdossier aan de Hoge Raad te zenden, gelijktijdig met de beschikking van 4 oktober 2023, het proces-verbaal van 22 december 2023 en deze beschikking.
3.12.
Na beantwoording van de vragen door de Hoge Raad, zullen [roepnaam verzoeker01] en eventuele, afhankelijk van de reactie van de Hoge Raad nog nader bekend te worden, belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

4.Beslissing

4.1.
De rechtbank:
stelt de volgende vragen aan de Hoge Raad:
Is er een (rechtstreekse) wettelijke basis voor inzage/afschrift van stukken uit een dossier (anders dan vonnissen, arresten en beschikkingen) na afloop van een procedure? Zo nee, kan een van de voornoemde artikelen al dan niet analoog worden toegepast?
Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, kan een van de in het lichaam van de uitspraak van 4 oktober 2023 genoemde artikelen in dat geval dan analoog worden toegepast?
Als er een wettelijke basis is – al dan niet naar analogie – voor inzage/afschrift van dossierstukken na afloop van een procedure, hebben minderjarigen die tijdens de procedure weliswaar belanghebbend waren, maar niet processueel bekwaam vanwege hun minderjarigheid, dan ook recht op inzage/afgifte zodra ze meerderjarig zijn geworden?
Heeft een recht op inzage van een belanghebbende na afloop van een procedure betrekking op alle informatie uit het dossier of moet bepaalde informatie worden verwijderd, zoals informatie die betrekking heeft op ouders of andere gezinsleden zoals broers en zussen?
Is het doel van de aanvraag nog van belang (bijvoorbeeld voor een verwerkingsproces of voor het doen van een schadevergoedingsverzoek)?
Moet wellicht onderscheid gemaakt worden tussen procedures die de destijds minderjarige zelf betroffen (bijvoorbeeld de ondertoezichtstelling) en procedures die tussen de ouders onderling dan wel tussen (een van) hen en de jeugdzorginstantie werden gevoerd?
Dient bij de beoordeling van verzoeken tot inzage eventueel een parallel te worden getrokken met artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid,WOO? En, zo ja, op welke wijze?
In hoeverre speelt art. 8 EVRM bij de beoordeling van verzoeken tot inzage een
rol?
4.2.
verzoekt de griffier de procesdossiers aan de Hoge Raad te zenden;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot als griffier.