ECLI:NL:RBROT:2024:1937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/10/665180 / JE RK 23-2147
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 januari 2024, werd een verzoek om een machtiging voor gesloten jeugdhulp afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, in het belang van de minderjarige [kind01], die sinds zijn weglopen uit een gesloten groep vermist is. De kinderrechter oordeelde dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van artikel 6.1.2 van de Jeugdwet, die per 1 januari 2024 was gewijzigd. De kinderrechter stelde vast dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden waren onderzocht en dat de noodzakelijke voorwaarden voor een machtiging niet waren aangetoond.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling met gesloten deuren, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De ouders maakten zich zorgen over de situatie van [kind01], die eerder in verschillende instellingen had verbleven en nu vermist was. De gedragswetenschapper had eerder geadviseerd dat [kind01] een-op-een-begeleiding nodig had, maar deze was niet geboden. De kinderrechter concludeerde dat de gesloten jeugdhulp niet effectief was voor [kind01] en dat de situatie niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een machtiging.

De kinderrechter wees het verzoek af, met de overweging dat de geslotenheid niet de nodige stabiliteit en perspectief bood voor [kind01]. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/665180 / JE RK 23-2147
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Dordrecht,
over
[kind01],
geboren op [geboortedatum01] 2007 in [geboorteplaats01], hierna te noemen: [kind01],
advocaat: mr. M. Mook, kantoor houdende te Dordrecht.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam01],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats01],
[naam02],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats02],
advocaat: mr. M.A.J. Beers, kantoor houdende te Hendrik-Ido-Ambacht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 21 december 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 28 december 2023;
  • het bericht met bijlagen van de GI, te weten een e-mailbericht van 15 december 2023 en het verslag van het overleg met het veiligheidshuis van 21 december 2023, bij de rechtbank binnengekomen op 28 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van [kind01];
  • de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een drietal vertegenwoordigers van de GI, [naam03], [naam04] en
[naam05].
1.3.
[kind01] is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind01].
2.2.
[kind01] verbleef tot voor kort op een gesloten groep bij Harreveld. Hij is daar weg gelopen en houdt zich op dit moment verborgen voor de GI, zijn ouders en de instanties.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 augustus 2017 is de ondertoezichtstelling van [kind01] uitgesproken. Sinds maart 2019 is [kind01] met een machtiging uit huis geplaatst en hij verblijft sindsdien in diverse (gesloten) instellingen.
2.4.
De ondertoezichtstelling van [kind01] is voor het laatst verlengd op 21 september 2023 tot 5 oktober 2024. Bij deze beschikking van 21 september 2023 is ook een machtiging gesloten jeugdhulp voor [kind01] verleend met ingang van 5 oktober 2023 tot 5 januari 2024. Het resterende deel van het verzoek, te weten verlening van een machtiging voor de periode tot 5 april 2024, is aangehouden. Bij de onder punt 1.1. vermelde beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2023 is het resterende deel van het verzoek opnieuw aangehouden en is de zaak naar de kinderrechter verwezen.

3.Het verzoek

3.1.
Er moet nu nog beslist worden over verblijf van [kind01] binnen de gesloten jeugdhulp van 5 januari 2024 tot 5 april 2024.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft ter zitting het resterende deel van het verzoek. Er bestaan veel zorgen om [kind01]. Hij is weggelopen vanuit Harreveld en is momenteel vermist. De GI geeft desgevraagd aan dat de politie een eigen procedure volgt en (opnieuw) alle mogelijke verblijfplekken van [kind01] zal onderzoeken.
Op 21 december 2023 heeft, zoals op de vorige zitting aangekondigd, een intensief overleg met het Zorg- en Veiligheidshuis Zuid-Holland Zuid in Dordrecht (het veiligheidshuis) plaatsgevonden. De plek van [kind01] bij Harreveld was tot 2 januari 2024 beschikbaar. [kind01] kan niet terugkeren naar Lagune 2. Vanaf twee weken na het moment dat [kind01] is uitgeschreven bij Lagune 2, kan [kind01] terecht bij de Intensieve Behandel Afdeling (IBA). Ter overbrugging kan [kind01] terecht bij de groep Einder 2, met de inzet van een-op-een-begeleiding. De GI geeft desgevraagd aan dat er voor plaatsing van [kind01] op de IBA toestemming van de gezaghebbende ouders vereist is. Hiervoor heeft Harreveld contact opgenomen met de ouders. De GI is van mening dat, mede gelet op de zorgen die door het veiligheidshuis naar voren worden gebracht, een gesloten plaatsing van [kind01] noodzakelijk is. [kind01] zal langdurig op een passende verblijfplek moeten verblijven, zodat hij behandeld kan worden en op een veilige wijze terug kan keren in de maatschappij. Wel is de GI van mening dat de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 28 december 2023 matig is. De GI vond het niet gepast de gedragswetenschapper daarover te benaderen, omdat hij tenslotte onafhankelijk is.
4.2.
De advocaat van [kind01] brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat het zorgelijk is dat er geen contact is met [kind01] sinds hij is weggelopen bij Harreveld. [kind01] heeft, wanneer de spanningen op de groep opliepen, aangegeven behoefte te hebben aan een-op-een-begeleiding. Dit is niet ingezet. Concluderend is Harreveld geen geschikte verblijfplek voor [kind01]. De gekwalificeerde gedragswetenschapper laat zich hier niet over uit en stemt in met het verzoek van de GI bij gebrek aan een andere optie. De advocaat van [kind01] betwijfelt of Einder 2, een groep met meer externaliserende jongeren dan bij Lagune 2 verblijven, dan wél passend is. De vader heeft aangegeven dat [kind01] bij hem kan verblijven. Dit lijkt een (voorlopige) oplossing te bieden.
4.3.
De moeder brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat [kind01] op
31 december 2023 via een onbekend telefoonnummer contact met haar heeft opgenomen. [kind01] gaf aan op een veilige plek te verblijven en elke dag te eten en te douchen. De moeder, en ook de vader, hebben zich intensief ingezet voor [kind01]. De moeder heeft begrip voor de keuze van [kind01] om zich af te zetten tegen het jeugdbeschermingssysteem, nu [kind01] vaak teleurgesteld is. De moeder probeert erop te vertrouwen dat [kind01] goed terecht komt. De moeder kan zich desgevraagd niet herinneren dat haar om toestemming is gevraagd voor plaatsing van [kind01] op de IBA. De moeder brengt daarnaast desgevraagd naar voren dat een veroordeling binnen het strafrecht [kind01] meer perspectief biedt dan een gesloten plaatsing. De moeder is van mening dat een plaatsing van [kind01] bij de vader, met de inzet van intensieve hulpverlening, op dit moment het meest geschikt is.
4.4.
Door en namens de vader wordt ter zitting het volgende naar voren gebracht. De vader is bereid zich in te zetten voor [kind01]. De vader is van mening dat het het beste voor [kind01] is dat hij bij hem thuis komt wonen. Er was sprake van een fijne samenwerking met de GI. Doordat de politie het huis van de vader doorzocht heeft, heeft de vader het gevoel dat de GI hem niet vertrouwt. Hierdoor neemt het vertrouwen van de vader in een positieve samenwerkingsrelatie af.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan op grond van het eerste lid van artikel 6.1.2 van de Jeugdwet op verzoek van de GI een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
5.2.
De Jeugdwet is per 1 januari 2024 gewijzigd in die zin dat het tweede lid van artikel 6.1.2 van deze wet nu luidt:
“Een machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die
de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren;
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat de
jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken;
c. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen
te behandelen.”
5.3.
Zoals in de beschikking van 21 december 2023 is overwogen heeft [kind01] meermaals bij de Gl aangegeven hoog in zijn emoties te zitten en binnen de gesloten jeugdhulp een-op-een-begeleiding nodig te hebben. De GI heeft dit doorgegeven aan Harreveld, maar deze begeleiding is (om niet bekende redenen) niet ingezet. Vervolgens is de situatie in Harreveld op 11 december 2023 ernstig geëscaleerd en is [kind01] weggelopen. Sindsdien is hij vermist en is er, behalve een kort telefoongesprek met de moeder op 31 december 2023, geen contact met [kind01] geweest. De plek van [kind01] op de groep is niet meer beschikbaar. Volgens Horizon is een plaatsing van [kind01] op de IBA het meest passend wanneer hij terugkeert. [kind01] kan nog niet opgenomen worden op deze afdeling. Ter overbrugging kan hij terecht bij de groep Einder 2 met de inzet van een-op-een-begeleiding. De advocaten en de ouders hebben kenbaar gemaakt dat zij ernstig betwijfelen of Einder 2 en daarop volgend de IBA de meest geschikte plekken zijn voor [kind01].
5.4.
Voor zover bekend hebben de gezaghebbende ouders geen toestemming gegeven voor de plaatsing van [kind01] op de IBA, zoals blijkens het e-mailbericht van 15 december 2023 van Harreveld vereist is. Hierdoor staat niet vast dat [kind01] daadwerkelijk op de IBA geplaatst kan worden. De kans is daarmee reëel dat [kind01] niet kan doorstromen vanuit Einder 2, welke plek slechts ter overbrugging is bedoeld.
5.5.
De gedragswetenschapper heeft [kind01] niet recent persoonlijk kunnen onderzoeken, doordat [kind01] zich verborgen houdt. Voordat [kind01] wegliep heeft de gedragswetenschapper hem wel meermalen persoonlijk gesproken. Op grond van de door de gedragswetenschapper op 28 december 2023 vastgestelde feiten en bevindingen uit het dossier en op grond van zijn eerdere gesprekken met [kind01] concludeert hij dat de opgroei- en opvoedproblemen opneming en verblijf van [kind01] noodzakelijk maken om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
5.6.
De gedragswetenschapper stemt in met het resterende deel van het verzoek, omdat hij (zoals hij beschrijft) niet anders kan gelet op wat hij van de GI en Harreveld heeft vernomen en gelet op de onmogelijkheid om [kind01] te spreken te krijgen vanwege zijn onttrekking. Hij waarschuwt voor verder oplopende frustratie bij [kind01] en de kans op herhaling van agressieve impulsdoorbraken, indien in het komende traject geen rekening gehouden wordt met de wens van [kind01] om dichterbij huis geplaatst te worden. Ook zal er voor [kind01] inzichtelijk gemaakt moeten worden wat reëel de perspectieven voor hem kunnen zijn en binnen welke termijn duidelijk wordt wat haalbaar is en welke ondersteuning de kans van slagen zal vergroten. De gedragswetenschapper heeft dit in eerdere instemmingsverklaringen ook al benoemd.
5.7.
De kinderrechter stelt vast dat de gedragswetenschapper niet heeft getoetst, zoals de wetgeving per 1 januari 2024 vereist, of de opneming en het verblijf ook
geschiktzijn om te voorkomen dat [kind01] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en of er
geen minder ingrijpende mogelijkhedenzijn om zijn opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6.1.2., tweede en vijfde lid, van de Jeugdwet, op grond waarvan het resterende deel van het verzoek van de GI niet kan worden toegewezen.
5.8.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat de gedragswetenschapper meermalen gewaarschuwd heeft voor oplopende frustratie en agressieve impulsdoorbraken wanneer [kind01] binnen de geslotenheid onvoldoende perspectief geboden wordt. Ook zijn de verzoeken van [kind01] om een-op-een-begeleiding niet gehonoreerd en is zijn behandeling door een psycholoog pas op een zeer laat moment gestart (zie beschikking van 21 september 2023). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de geslotenheid [kind01] niet heeft kunnen bieden wat hij nodig heeft om te stabiliseren, perspectief te zien en binnen een redelijke termijn door te kunnen stromen naar een open groep. Daarmee lijkt deze maatregel niet effectief voor [kind01], zeker niet nu hij waarschijnlijk slechts op een ‘overbruggingsplek’ terecht kan.
5.9.
Het resterende deel van het verzoek zal op grond van het vorenstaande worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier, en op schrift gesteld op 2 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.