ECLI:NL:RBROT:2024:2083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/10/663711 / HA ZA 23-696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking bij betalingen aan gedaagde door derde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderde eiser, wonende in het Verenigd Koninkrijk, betaling van een bedrag van € 738.535,41 door gedaagde, een Nederlandse beleggingsmaatschappij, en gedaagde 2, een bestuurder van gedaagde. Eiser stelde dat dit bedrag afkomstig was van een beleggingsdeskundige, [naam01], die het had ontvangen van eiser voor beleggingen die niet zijn uitgevoerd. De rechtbank moest beoordelen of gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld of ongerechtvaardigd waren verrijkt door het bedrag in ontvangst te nemen. De rechtbank oordeelde dat gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld, omdat zij niet wisten dat de betalingen afkomstig waren van derden en dat de betalingen gedaan waren ter voldoening van een vaststellingsovereenkomst tussen gedaagde en [naam beleggingskantoor01]. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat gedaagden op de hoogte waren van de herkomst van de gelden en dat zij te goeder trouw de betalingen hadden ontvangen. De vordering van eiser werd afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663711 / HA ZA 23-696
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] , Verenigd Koninkrijk
eiser,
advocaat mr. J.F. Bil te Oosterhout,
tegen

1.[gedaagde01] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] , [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd worden.
Waar gaat deze zaak over?
Met deze zaak wil [eiser01] betaling door [gedaagde01] (en/of [gedaagde02] ) verkrijgen van een bedrag van € 738.535,41. Dat bedrag is door [eiser01] , tezamen met enkele miljoenen euro’s, naar een privérekening van beleggingsadviseur [naam01] overgemaakt, teneinde dat door [naam01] te laten beleggen. [naam01] heeft het bedrag van € 738.535,41 volgens [eiser01] evenwel niet belegd, maar betaald aan [gedaagde01] . Die betaling aan [gedaagde01] vond plaats tegen de achtergrond van een tussen [naam beleggingskantoor01] , het Zwitserse beleggingskantoor waar [naam01] werkzaam was, en [gedaagde01] gesloten vaststellingsovereenkomst waaruit een betalingsverplichting voor [naam beleggingskantoor01] voortvloeide van enkele miljoenen euro’s. De door [eiser01] ingelegde bedragen zijn voor het overige volledig verdampt, doordat [naam01] deze kennelijk niet volgens het met [eiser01] afgesproken risicoprofiel heeft belegd. Bij [naam01] , die in Zwitserland strafrechtelijk wordt vervolgd voor fraude, is niets meer te halen. De vragen die in deze zaak voorliggen is of [gedaagde01] en/of [gedaagde02] , zoals [eiser01] stelt, onrechtmatig hebben gehandeld of ongerechtvaardigd zijn verrijkt door het bedrag van € 738.635,41 in ontvangst te nemen en te behouden. Hierna zal blijken dat van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2023, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • de brief van 9 oktober 2023 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de zittingsagenda van de rechtbank van 21 december 2023;
  • de akte overlegging producties van [eiser01] , met producties 15 tot en met 25;
  • de mondelinge behandeling op 30 januari 2024 en de daarbij door de advocaten van beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
[naam01] (hierna: [naam01] ) is een beleggingsdeskundige. [naam01] is werkzaam geweest bij de in [plaats01] (Zwitserland) gevestigde beleggingsfirma [naam beleggingskantoor01] , (hierna: [naam beleggingskantoor01] ). [naam01] is tot 19 oktober 2021 bestuurder geweest van [naam beleggingskantoor01] . [naam beleggingskantoor01] is op 10 maart 2022 in staat van faillissement verklaard.
2.2.
[gedaagde01] is een Nederlandse beleggingsmaatschappij en tevens de holdingvennootschap van [gedaagde02] . [gedaagde02] is (één van de) bestuurder(s) van [gedaagde01] .
2.3.
Tussen [gedaagde01] en [naam beleggingskantoor01] bestond vanaf april 2019 een
Asset Management
Agreement(hierna: AMA). Op grond van de AMA heeft [gedaagde01] 5 miljoen euro belegd via [naam beleggingskantoor01] . Daarbij is overeengekomen dat dit bedrag met
balanced riskbelegd zou worden. In weerwil van deze afspraak heeft [naam beleggingskantoor01] de inleg van [eiser01] te risicovol belegd. [gedaagde01] heeft daardoor verliezen en schade geleden. [gedaagde01] en [naam beleggingskantoor01] hebben in dat kader op 29 januari 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vso), waarbij [naam beleggingskantoor01] zich heeft verbonden een schadevergoeding aan [gedaagde01] te betalen van € 5.750.000,-.
2.4.
[eiser01] is sinds circa 50 jaar bevriend met de familie (van) [naam01] . [eiser01] heeft in de periode november 2020 tot juli 2021 enkele miljoenen euro’s overgemaakt naar een Zwitserse privérekening van [naam01] , teneinde deze bedragen door [naam01] te laten beleggen.
2.5.
In de periode van december 2020 tot en met september 2021 zijn betalingen aan [gedaagde01] verricht ter voldoening aan de onder 2.2 bedoelde vso. Een deel daarvan is gedaan vanaf verschillende Zwitserse privérekeningen van [naam01] . Het gaat om een bedrag van in totaal € 738.535,41. Bij brief van 6 januari 2021 heeft [naam beleggingskantoor01] bevestigd dat de (tot dan toe) verrichte betalingen, waaronder een betaling van € 131.427,85,- afkomstig van een privérekening van [naam01] , zijn voldaan ter voldoening aan de vso.
2.6.
In een brief van de Zwitserse advocaat van [gedaagde01] aan [naam beleggingskantoor01] van 16 april 2021 is het volgende opgenomen:
“We recall that given the lack of performance of the initial agreement between the parties (payment of EUR5,750,000 at 31 December 2020 at the latest), you have made several voluntary payments totalling EUR1,200,100 into our client's bank account (the Voluntary Payments) in order to close the gap between the guaranteed amount of EUR5,750,000 and the current value of the portfolio.”
2.7.
[naam01] wordt in Zwitserland strafrechtelijk vervolgd. Hij wordt er van verdacht op grote schaal fraude te hebben gepleegd.
2.8.
Op 16 januari 2024 heeft [naam01] ten behoeve van [eiser01] een schriftelijke verklaring afgelegd die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“In december 2020 en gedurende 2021 waren er deadlines voor betalingen als onderdeel van de regeling tussen [naam beleggingskantoor01] en [gedaagde01] BV waar [naam beleggingskantoor01] niet aan kon voldoen. [naam beleggingskantoor01] stond onder druk door vertragingen met de investeringen die samenhingen met de onder de regeling overeengekomen betalingen. Ondanks dat ik meerdere malen heb verklaard dat noch [naam beleggingskantoor01] noch ikzelf over de benodigde financiële middelen beschikte, bleef de druk van hun kant om te betalen onverminderd. Onder die druk heb ik daarna diverse betalingen aan [gedaagde01] BV vanuit mijn privérekening gedaan. Het feit dat ik naast [naam beleggingskantoor01] ook vanuit mijn privérekening beleggingen deed voor en adviseerde aan derden was hun bekend. Door de regelmatige opmerkingen van hun kant dat ik de gelden waar dan maar ook vandaan moest halen, moeten zij geweten hebben dat deze betalingen van onder mijn beheer zijnde derdengelden afkomstig waren.”

3.De vordering

3.1.
[eiser01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van een bedrag van€ 738.535,41 binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis en te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente als omschreven in 3.5 van de dagvaarding;
[gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de vijftiende dag na de dag van het te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde01] en [gedaagde02] voeren verweer. [gedaagde01] en [gedaagde02] concluderen tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad niet-ontvankelijk verklaren van [eiser01] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [eiser01] in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de advocaat en de nakosten, plus wettelijke rente voor zover er niet binnen veertien dagen na vonniswijzing wordt betaald.

4.De beoordeling

4.1.
Voordat aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt toegekomen, moet worden vastgesteld of de rechtbank bevoegd is van de zaak kennis te nemen en zo ja, welk recht de rechtbank moet toepassen. Er is immers sprake van een internationale zaak, aangezien [eiser01] in het Verenigd Koninkrijk woont, [gedaagde01] en [gedaagde02] in Nederland gevestigd/woonachtig zijn en de gestelde onrechtmatige gedragingen mogelijk (deels) in Zwitserland hebben plaatsgevonden.
4.2.
Op grond van artikel 26 lid 1 EEX-Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) mag de rechter bevoegdheid aannemen als een gedaagde partij voor de rechter verschijnt, zonder zich op de onbevoegdheid van de rechter te beroepen. [gedaagde01] noch [gedaagde02] beroepen zich op (eventuele) onbevoegdheid van de rechtbank. Dat betekent dat ervan mag worden uitgegaan dat de rechtsmacht van deze rechtbank stilzwijgend is aanvaard. Daarmee is de rechtbank bevoegd van de zaak kennis te nemen.
4.3.
Artikel 14 van Rome II (Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen) geeft partijen de mogelijkheid om een rechtskeuze te maken nadat een schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Van die mogelijkheid hebben [eiser01] enerzijds en [gedaagde01] en [gedaagde02] anderzijds gebruik gemaakt door op de zitting expliciet te verklaren dat zij een rechtskeuze maken voor Nederlands recht. Dat leidt ertoe dat Nederlands recht van toepassing is op de in dit geschil aan de orde zijnde rechtsverhouding tussen partijen.
Geen onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking
4.4.
Van bankrekeningen op naam van [naam01] zijn betalingen verricht aan [gedaagde01] , ter voldoening aan de afspraken uit de tussen [gedaagde01] en [naam beleggingskantoor01] gesloten vso. Volgens [eiser01] heeft [gedaagde01] [naam01] onder druk gezet om de betalingsverplichtingen uit de vso met [naam beleggingskantoor01] na te komen, waarna [naam01] betalingen aan [gedaagde01] heeft gedaan vanaf zijn privérekening. Volgens [eiser01] wist [gedaagde01] dat de gelden op de privérekening van [naam01] afkomstig waren van derden. Dat maakt volgens [eiser01] dat sprake is van onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
4.5.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben bij antwoord onderbouwd betwist dat zij er destijds bekend mee waren dat de betalingen die aan [gedaagde01] werden gedaan ter nakoming van de vso afkomstig waren van derden (zoals [eiser01] ). Voorafgaande aan de zitting heeft de rechtbank [eiser01] uitgenodigd om te motiveren uit welke feiten of omstandigheden kan worden afgeleid dat [gedaagde01] zich er bewust van was dat de aan [gedaagde01] betaalde gelden van hem waren en om eventuele bewijsstukken waarover hij in dat kader beschikt in het geding te brengen (brief van 21 december 2023). Uit de nadere stellingen van [eiser01] en de door hem in het geding gebrachte nadere producties, kan de hiervoor bedoelde bewustheid bij [gedaagde01] niet worden afgeleid. Volgens [eiser01] wist [gedaagde01] dat [naam01] beleggingsdiensten aan derden verleende via zijn privérekening. Als dat al zo is, betekent dat nog niet dat [gedaagde01] (ook) wist of kon weten dat de bedragen die aan haar werden betaald feitelijk afkomstig waren van dergelijke privéklanten van [naam01] en niet aan [naam01] en/of [naam beleggingskantoor01] toebehoorden. [naam01] heeft verklaard (zie 2.8) dat [gedaagde01] dat geweten moet hebben omdat [gedaagde01] toen de vso door [naam beleggingskantoor01] niet werd nagekomen, meerdere keren heeft opgemerkt dat [naam01] de gelden “waar dan maar ook vandaan moest halen”. Dat is echter onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde01] wist dat de gelden niet van [naam beleggingskantoor01] en/of [naam01] waren, ook wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat [gedaagde01] wist dat [naam01] ook via zijn privérekening beleggingen voor derden beheerde.
4.6.
Dat [gedaagde01] ermee bekend was of had moeten zijn dat de bedragen werden overgemaakt van een privérekening van [naam01] , terwijl het [naam beleggingskantoor01] was dat betalingsverplichtingen had jegens [gedaagde01] , maakt niet dat [gedaagde01] de betalingen niet in ontvangst mocht nemen. Een verbintenis kan immers ook door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen (artikel 6:30 lid 1 BW). De schuldeiser die een door een derde aangeboden nakoming weigert, zal zelfs in verzuim raken (artikel 6:58 BW). Bovendien heeft [naam beleggingskantoor01] aan [gedaagde01] bevestigd dat de betalingen ten behoeve van [naam beleggingskantoor01] werden gedaan.
4.7.
Daarbij komt dat [naam01] niet een willekeurige derde is. Hij was grootaandeelhouder en bestuurder van [naam beleggingskantoor01] . Hij was degene die de inleg van [gedaagde01] niet conform de afspraken had belegd. Hij was daarmee persoonlijk direct betrokken bij het tekortschieten van [naam beleggingskantoor01] ten opzichte van [gedaagde01] . Dat tekortschieten was de aanleiding voor het aangaan van de vso tussen [naam beleggingskantoor01] en [gedaagde01] . [naam01] had er als grootaandeelhouder en bestuurder van [naam beleggingskantoor01] ook belang bij dat de betalingsverplichtingen uit de vso werden nagekomen. De gang van zaken die aanleiding had gegeven tot het aangaan van de vso hield het risico in dat [naam01] (alsnog) persoonlijk zou worden aangesproken voor de schade die [gedaagde01] zou lijden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [naam beleggingskantoor01] jegens [gedaagde01] . [eiser01] stelt dat sprake is van onverschuldigde betaling(en) door [naam01] aan [gedaagde01] . Daarvan is evenwel geen sprake. Evident is dat [naam01] zich ervan bewust was dat de verbintenissen uit de vso op [naam beleggingskantoor01] rustten. Desalniettemin is [naam01] overgegaan tot de betaling aan [gedaagde01] , waarna [naam beleggingskantoor01] heeft bevestigd dat dat was ter nakoming van de vso.
4.8.
Het stond [gedaagde01] als schuldeiser vrij om aan te dringen op nakoming door [naam beleggingskantoor01] van haar verplichtingen uit de vso. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat [gedaagde01] op [naam beleggingskantoor01] en/of op [naam01] persoonlijk zodanig druk heeft uitgeoefend om tot betaling over te gaan dat [gedaagde01] moet worden geacht daarmee onrechtmatig te hebben gehandeld. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de schriftelijke verklaring van [naam01] .
4.9.
Al met al kan uit stellingen van [eiser01] en de door hem overgelegde producties niet worden afgeleid dat [gedaagde01] wist of behoorde te weten dat [naam01] , door de hier bedoelde bedragen over te maken naar een rekening van [gedaagde01] , toerekenbaar tekort schoot dan wel onrechtmatig handelde jegens een derde ( [eiser01] ). Aan het opdragen van bewijs aan [eiser01] komt de rechtbank bij deze stand van zaken niet toe.
4.10.
Op [gedaagde01] rustte in de gegeven omstandigheden geen rechtsplicht om onderzoek te doen naar de herkomst van de gelden, of de betalingen afkomstig van een rekening van [naam01] niet te accepteren zolang niet vast stond wat de precieze herkomst daarvan was. Er was een onmiskenbare band tussen de schuldenaar van [gedaagde01] bij de vso ( [naam beleggingskantoor01] ) en [naam01] die de betalingen verrichtte. Bovendien werd, zoals hierboven reeds aan de orde kwam, door [naam beleggingskantoor01] bevestigd dat de betalingen werden verricht ter voldoening aan de vso.
4.11.
Er is ook niet nadien (alsnog) een rechtsplicht voor [gedaagde01] ontstaan om de hier bedoelde, door haar via de privérekening van [naam01] ontvangen bedragen aan [eiser01] door te betalen. [gedaagde01] heeft de betalingen te goeder trouw ontvangen. Latere kennisname met de feiten rondom de tekortkomingen en/of onrechtmatige gedragingen van [naam01] jegens [eiser01] , verandert dat niet. Enige rechtsplicht tot betaling door [gedaagde01] aan [eiser01] kan in de gestelde en gebleken concrete omstandigheden van deze zaak niet aan het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking, en ook niet uit dat van de onrechtmatige daad worden ontleend.
4.12.
Voor zover [eiser01] [gedaagde01] en [gedaagde02] verwijten maakt die aan het strafrecht zijn ontleend, missen ook die een deugdelijke feitelijke onderbouwing.
4.13.
Nu er geen grond is voor een vordering van [eiser01] tegen [gedaagde01] is evident dat er evenmin grond is voor een vordering van [eiser01] op [gedaagde02] als bestuurder van [gedaagde01] .
4.14.
De vordering van [eiser01] wordt dus afgewezen. [eiser01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij is de kosten veroordeeld. Dat komt neer op het volgende:
Vastrecht € 5.737,00
Salaris advocaat € 7.004,00 (twee punten tarief VII)
Nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 12.914,00
4.15.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.16.
De proceskostenveroordeling zal, zoals door [gedaagde01] en [gedaagde02] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten van [gedaagde01] en [gedaagde02] , tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 12.914,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en, als [eiser01] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, vermeerderd met € 90,00, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser01] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart 5.2 en 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
[1861/1729]