Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 december 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de e-mail van [gedaagde1] van 8 januari 2024;
- de akte van Informatique van 6 februari 2024.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2024, stond de vraag centraal of er sprake was van onrechtmatige uitlatingen door de voormalig opdrachtgever, Informatique Computers & Componenten B.V., tegenover de gedaagde, aangeduid als [gedaagde1]. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen, die enkel binnen de context van de procedure en binnen de onderneming van Informatique waren gedaan, niet onrechtmatig waren. De gedaagde had niet aangetoond dat zijn eer en goede naam door deze uitlatingen waren aangetast, noch dat hij schade had geleden. De rechtbank benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM, en stelde dat deze niet opzijgezet kon worden door het recht op bescherming van de eer en goede naam van de gedaagde, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM.
De procedure omvatte een tussenvonnis van 8 december 2023, waarin de vorderingen van Informatique in conventie werden afgewezen. De gedaagde had zijn eis in reconventie verminderd tot een schadevergoeding van € 24.999, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van Informatique geen onrechtmatig handelen opleverden, omdat ze grotendeels binnen de besloten kring van de onderneming waren gedaan en de gedaagde niet had aangetoond dat hij hierdoor schade had geleden.
De rechtbank besloot dat Informatique de proceskosten in conventie moest betalen, terwijl de gedaagde de proceskosten in reconventie moest vergoeden. De kosten werden respectievelijk begroot op € 50,- voor Informatique en € 1.492,50 voor de gedaagde, met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskostenveroordelingen onmiddellijk moesten worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.