ECLI:NL:RBROT:2024:2255

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/10/670848 / KG ZA 23-1135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over geldvordering en loonbeslag

In deze zaak, die diende als kort geding, heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in de procedure tussen de besloten vennootschap FOUNDED 2010 B.V. en een gedaagde die niet is verschenen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J.J. Boekhorst, vorderde betaling van een geldbedrag dat voortvloeit uit een eerder vonnis van 10 november 2023, waarin loonbeslag was gelegd op het loon van een derde, de heer [persoon A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde als derde-beslagene in gebreke is gebleven om een verklaring te geven over het loonbeslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiseres niet onrechtmatig of ongegrond was en dat aan de eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding was voldaan. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het loonbeslag was gelegd, als ware hij zelf de schuldenaar. Daarnaast werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 3.819,37, inclusief nakosten en wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/670848 / KG ZA 23-1135
Vonnis in kort geding van 12 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOUNDED 2010 B.V.,
statutair gevestigd te Vlaardingen ,
kantoorhoudende te Groesbeek , gemeente Berg en Dal ,
eiseres,
advocaat mr. R.J.J. Boekhorst te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 januari 2024 met producties 1 tot en met 9;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 10 januari 2024;
  • het tijdens de behandeling tegen gedaagde verleende verstek.

2.De beoordeling

2.1.
Omdat gedaagde ter zitting niet is verschenen, ligt enkel ter beoordeling voor de in het petitum van de dagvaarding onder a bij de tweede ‘hetzij’ vermelde vordering. Voor de beoordeling is van belang de inhoud van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 10 november 2023 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, gewezen in een tussen eiseres en de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) als gedaagde gevoerde procedure (C/10/667134 / KG ZA 23-932), het ten laste van [persoon A] onder gedaagde - zijn werkgever - op 9 november 2023 gelegde loonbeslag, dat inmiddels executoriaal is geworden, en de omstandigheid dat gedaagde als derde-beslagene in gebreke is gebleven verklaring te doen. Gelet op het bepaalde in artikel 477a lid 1 Rv komt het ten laste van gedaagde in deze procedure gevorderde de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Aan de eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan. Mitsdien wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag waarvoor het loonbeslag is gelegd als ware zij daarvan zelf schuldenaar. Dat bedrag wordt aangenomen gelijk te zijn aan de in het vonnis van 10 november 2023 ten laste van [persoon A] toegewezen afzonderlijke bedragen.
2.2.
Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eiseres worden begroot op:
- betekening oproeping € 112,37
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat 697,00
- nakosten
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.819,37
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten (inclusief nakosten) wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen:
een bedrag van € 27.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
een bedrag van € 205,50 aan contractuele rente;
een bedrag van € 146,25 aan contractuele rente te betalen voor iedere maand of gedeelte van de maand dat [persoon A] het in 1 genoemde bedrag niet terugbetaalt aan eiseres, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
a. € 146,25 vanaf 2 december 2022 tot 10 maart 2023;
b. € 146,25 vanaf 2 januari 2023 tot 10 maart 2023;
c. € 146,25 vanaf 2 februari 2023 tot 10 maart 2023;
d. € 413,00 vanaf 10 maart 2023 tot 13 april 2023;
e. € 59,25 vanaf 13 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
f. € 146,25 vanaf 1 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
5. de in het vonnis van 10 november 2023 begrote proceskosten van € 5.995,76,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 23 november 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 3.819,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagde niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.3.
veroordeelt gedaagde in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten (inclusief nakosten) als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.1734/3195