In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben de eiseressen, CAR CARE LUBRICANTS B.V., CAR CARE BRAND MANAGEMENT B.V. en ZOMERSS HOLDING B.V. (gezamenlijk aangeduid als CCL c.s.), een kort geding aangespannen tegen BROZO MARITIME HOLDING B.V. en een andere gedaagde. De eiseressen vorderen de overdracht van intellectuele eigendomsrechten, specifiek merkrechten, die in Taiwan en China zijn geregistreerd. De achtergrond van het geschil ligt in een conflict tussen de partijen over de beleidsvoering en de resultaten van een vennootschap die actief is in de olie-, automotive en maritieme sector. De eiseressen hebben substantiële investeringen gedaan in deze vennootschap, die uiteindelijk heeft geleid tot een herstructurering en liquidatie van een van de betrokken vennootschappen.
De voorzieningenrechter heeft op 10 januari 2024 uitspraak gedaan. De vorderingen van CCL c.s. zijn gedeeltelijk toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat BROZO verplicht is om mee te werken aan de overdracht van de merkrechten aan CCBM, de vennootschap die de rechten zou moeten ontvangen. De rechter heeft ook bepaald dat als BROZO niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan deze verplichting voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van BROZO onder de overdrachtsdocumentatie. De eiseressen zijn in hun vorderingen tegen de tweede gedaagde niet-ontvankelijk verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en documentatie bij de overdracht van merkrechten, vooral in internationale contexten, en de rol van de rechter in het waarborgen van de naleving van dergelijke afspraken.