ECLI:NL:RBROT:2024:2412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/10/675650 / KG ZA 24-213
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de subsidiaire vordering tot opgraven en afgeven van het stoffelijk overschot in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2024, is een kort geding aan de orde waarin eisers, de halfbroer en zus van de overleden [naam1], een vordering hebben ingediend tegen de vader van [naam1]. De eisers vorderen medewerking van de vader aan het opgraven en afgeven van het stoffelijk overschot van [naam1]. De vader had het stoffelijk overschot op 18 maart 2024 begraven op een Islamitische begraafplaats, terwijl eisers stellen dat [naam1] de voorkeur had voor crematie en niet op die locatie begraven wilde worden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de eisers zwaarder wegen dan die van de vader, vooral gezien de wens van de overledene en de omstandigheden rondom de begrafenis. De subsidiaire vordering tot opgraven en afgeven van het stoffelijk overschot is toegewezen, met de voorwaarde dat de eisers de kosten van de opgraving en de lijkbezorging respecteren en dragen. Daarnaast is de vader veroordeeld tot afgifte van de telefoon en simkaart van [naam1]. In de voorwaardelijke reconventie is bepaald dat de vader recht heeft op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor de lijkbezorging, die door de eisers moeten worden vergoed. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/675650 / KG ZA 24-213
Vonnis in kort geding van 20 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser1] ,

woonplaats: Rosmalen ,
2.
[gedaagde1],
woonplaats: Heesch ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté te Eindhoven,
tegen
[gedaagde2],
woonplaats: Zeeland ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda.
De partijen worden hierna eisers (in conventie) en de vader of [gedaagde1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties en de nagekomen producties;
  • de conclusie van antwoord met een productie;
  • het verhandelde ter zitting van 20 maart 2024.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak wordt op dit moment volstaan met de beslissing en een korte motivering. Desgewenst kunnen partijen schriftelijk om een uitgewerkt vonnis vragen.

2.De beoordeling

in conventie

2.1.
[naam1] is overleden op 15 maart 2024. Haar stoffelijk overschot is door de politie overgedragen aan de vader, die verlof als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Lijkbezorging (‘ WLb ’) heeft gevraagd en verkregen en opdracht heeft gegeven aan een begrafenisondernemer om de begrafenis te verzorgen. Er is op 18 maart 2024 om 09:43 uur conservatoir beslag tot afgifte op het stoffelijk overschot van [naam1] gelegd op de Islamitische begraafplaats in Bergen op Zoom waar dat werd aangetroffen. Het stoffelijk overschot is direct daarna begraven. Eisers, halfbroer en zus van [naam1] , vorderen primair onder (1) – kort samengevat – tegenover vader een verbod om over te gaan tot crematie of begraving. Dat verbod is door de feiten achterhaald en kan dus niet worden toegewezen.
2.2.
Verder vorderen eisers primair onder (2) afgifte van het stoffelijk overschot aan eisers, althans een opdracht aan de begrafenisondernemer om het stoffelijk overschot over te dragen aan een andere uitvaartonderneming, althans een bevel tot medewerking van de vader aan een rouwplechtigheid en crematie op nader door eisers te bepalen wijze en tijdstip. Ook deze vordering is door de feiten achterhaald en daarom niet toewijsbaar.
2.3.
Subsidiair vorderen eisers, kort samengevat, een gebod tot medewerking aan het opgraven en afgeven van het stoffelijk overschot aan hen. Deze vordering wordt toegewezen. De voorzieningenrechter licht dit toe.
2.4.
Volgens artikel 18 WLb dient in beginsel de wens van de overledene te worden gevolgd. Aannemelijk is geworden, met name uit de verklaringen van de pleegouders, dat [naam1] een lichte voorkeur had voor cremeren boven begraven en dat zij, omdat zij geen (gelovige) moslim was, niet begraven wenste te worden op een Islamitische begraafplaats. Ook is aannemelijk dat zij in de buurt van de plaats Zeeland (en niet in Bergen op Zoom ) begraven wenste te worden. Daarmee is de huidige situatie niet overeenkomstig haar wensen. Dat valt te betreuren, evenals de gang van zaken die daartoe geleid heeft en waarover partijen het niet op alle punten eens zijn.
2.5.
In dit kort geding moet geoordeeld worden naar de situatie zoals die op dit moment feitelijk is en gaat het dus niet meer om lijkbezorging maar om opgraving, waarvoor de (al verkregen) toestemming van de burgemeester nodig is naast die van de vader als rechthebbende op het graf. De betrokken belangen moeten worden afgewogen.
2.6.
Daarbij weegt in het voordeel van eisers zwaar dat de ontstane situatie in strijd is met de wensen van [naam1] en dat deze is ontstaan doordat de vader, zonder bijzondere noodzaak, de begrafenis op maandagmorgen 18 maart 2024 en op een relatief ver verwijderde Islamitische begraafplaats heeft doen plaatsvinden en deze niet heeft doen staken na het beslag van de deurwaarder. Verder heeft het bevoegd gezag al vergunning tot opgraving verleend.
2.7.
Daar tegenover staat dat door de opgraving de grafrust wordt verbroken en dat eisers de gewenste afscheids-/herdenkingsplechtigheid naar eigen believen en zonder dat de vader daaraan mee hoeft te werken gestalte kunnen geven. Verder weegt mee dat de politie de vader heeft benaderd in verband met de lijkbezorging, dat de vader op grond van artikel 11 in samenhang met artikel 18 WLb de lijkbezorging mocht en diende te laten verzorgen en dat niet aannemelijk is dat hij bewust de wensen van [naam1] heeft genegeerd.
2.8.
Ter zitting is gebleken dat zowel de plaats als de timing van de begrafenis in grote mate aan de begrafenisondernemer zijn overgelaten. Onduidelijk is gebleven waarom de begrafenis niet is gestaakt.
2.9.
Tegen deze achtergrond leidt een belangenafweging ertoe dat de belangen van eisers zwaarder wegen en dat de subsidiaire vordering wordt toegewezen. Eisers dienen daarbij de door het bevoegd gezag gestelde eisen te respecteren en alle kosten te dragen.
2.10.
De vordering aangaande de telefoon wordt toegewezen. De vader heeft te kennen gegeven de nalatenschap, als hij erfgenaam zou zijn, te zullen verwerpen en dat hij de telefoon het liefst vernietigd zou zien. Een belangenafweging brengt daarom toewijzing mee, hoewel nog niet vast staat dat eisers erfgenamen zullen zijn. Voor een dwangsom is geen behoorlijke grond.
in voorwaardelijke reconventie
2.11.
De voorwaarde is vervuld en de vordering is toewijsbaar. Het is de vader niet te verwijten dat de politie hem heeft benaderd en hij heeft zijn verantwoordelijkheid als nabestaande genomen door op grond van artikel 11 WLb verlof te vragen en in de lijkbezorging te voorzien, en de daarmee gemoeide kosten te dragen. Artikel 3:4 BW is niet van toepassing.
2.12.
Die kosten waarvan aannemelijk is dat die in elk geval hoe dan ook gemaakt zouden zijn, dienen eisers de vader naar voorlopig oordeel in redelijkheid te vergoeden.
2.13.
Er is op dit moment geen bedrag gevorderd. De vader zal eerst een op de voor uitvaartondernemingen gebruikelijke wijze gedetailleerde opgave van deze kosten aan eisers (in conventie) dienen te verstrekken, waarna eisers deze, bij wijze van voorschot, dienen te betalen. Indien partijen het niet eens zijn over de hoogte kan daarover in een bodemprocedure nader beslist worden.
in conventie en reconventie
2.14.
De proceskosten worden wegens de familieverhoudingen gecompenseerd.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
3.1.
gebiedt [gedaagde1] , indien en voor zover hij rechthebbende is op het huidige graf van [naam1] , binnen 24 uur na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het opgraven en afgeven van het stoffelijk overschot van [naam1] aan eisers (althans een door hen in te schakelen uitvaartonderneming), met dien verstande dat als [gedaagde1] niet binnen die termijn meewerkt dit vonnis in de plaats komt van zijn toestemming als bedoeld in artikel 29 WLb , een en ander onder de voorwaarde dat eisers in alle opzichten voldoen aan de eisen gesteld in het verlof ex artikel 29 WLb van de burgemeester van 18 maart 2024;
3.2.
veroordeelt [gedaagde1] tot afgifte van de telefoon en simkaart van [naam1] , binnen 24 uur na betekening van dit vonnis;
3.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
veroordeelt eisers in conventie tot vergoeding aan [gedaagde1] van de door [gedaagde1] gemaakte kosten in verband met de lijkbezorging van [naam1] die hoe dan ook gemaakt hadden moeten worden, binnen twee weken na ontvangst van een op de voor uitvaartondernemingen gebruikelijke wijze gedetailleerde opgave van deze kosten;
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.
3349 / 106