In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Stichting Havensteder. [Eiseres] verzocht de kantonrechter om de huurovereenkomst van haar overleden moeder voort te zetten. De moeder van [eiseres] huurde een woning van Havensteder en overleed in maart 2023. [Eiseres] woonde op dat moment bij haar moeder in de woning en wilde de huurovereenkomst voortzetten. Havensteder betwistte echter de aanspraak van [eiseres] en stelde dat zij niet voldeed aan de wettelijke eisen voor voortzetting van de huurovereenkomst, met name de eis van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 heeft de kantonrechter de zaak besproken met beide partijen. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet voldeed aan de vereisten voor het voortzetten van de huurovereenkomst, omdat zij niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder. [Eiseres] had verklaard dat zij pas sinds mei 2022 in Nederland was en dat haar verblijf bij haar moeder slechts een tijdelijke oplossing was. De kantonrechter concludeerde dat [eiseres] geen recht had om de huurovereenkomst voort te zetten en dat zij de woning moest ontruimen.
De kantonrechter heeft [eiseres] veroordeeld om de woning uiterlijk op 31 augustus 2024 te ontruimen en te verlaten. Tevens is [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 230,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] de woning moet ontruimen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.