ECLI:NL:RBROT:2024:2432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10/199460-21 en 10/220665-21 (t.t.z. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van uithalen van cocaïne en vrijspraak voor voorbereidingshandelingen harddrugs

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van het medeplegen van het uithalen van cocaïne (parketnummer 10/199460-21) en voorbereidingshandelingen voor harddrugs (parketnummer 10/220665-21). De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het eerste feit en vrijgesproken voor het tweede feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 december 2020 samen met anderen op het haventerrein van de ECT Delta in Rotterdam was aangetroffen, waar hij zich voorbereidde op het uithalen van cocaïne. De verdachte had eerder bij de politie verklaard dat hij daar was om drugs uit te halen, wat in strijd was met zijn verklaring ter terechtzitting dat hij niet wist wat hij daar deed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het uithalen van cocaïne, gezien de omstandigheden en zijn eerdere verklaringen. Voor het tweede feit, de voorbereidingshandelingen, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om harddrugs in te voeren, en sprak hem daarvan vrij. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 1 jaar, en oordeelde dat een taakstraf of gebiedsverbod niet meer opportuun was, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en het tijdsverloop sinds het feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/199460-21 en 10/220665-21 (t.t.z. gevoegd)
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M.F. de Rooij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • een gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de containerhavens Waalhaven en Maasvlakte voor een periode van twee jaren, op straffe van twee weken hechtenis per overtreding met in totaal maximaal zes maanden hechtenis. De officier van justitie verzoekt de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit onder 10/199460-21
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen opzet had op de invoer van harddrugs. De verdachte is weliswaar met anderen meegegaan naar het haventerrein, maar wat zij daar precies gingen doen wist hij niet. Hij was daar met de bedoeling om geld te verdienen.
Bij de politie heeft de verdachte in het eerste verhoor verteld dat hij op het haventerrein was voor drugs. Hij heeft dus niet verklaard dat hij daar was voor de uithaal van harddrugs, zoals cocaïne of een ander middel genoemd in lijst I van de Opiumwet. Het had ook om softdrugs kunnen zijn gegaan. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte is op 1 december 2020 samen met iemand anders aangetroffen in een container op het – met hekwerk en slagbomen afgesloten - haventerrein van de ECT Delta, voor containeroverslag van zeeschepen, onder andere afkomstig uit Zuid-Amerika, op de Maasvlakte in Rotterdam. In die container lagen allerlei spullen, waaronder een aantal zwarte tassen met voornamelijk levensmiddelen, drie slaapzakken, een telescoop ladder, een breekijzer, een sleepkabel, een dun koord, drie powerbanks met meerdere oplaadkabels en een telefoon van het merk ‘Nokia’.
Op de terechtzitting heeft de verdachte weliswaar verklaard dat hij niet wist waarvoor hij op het haventerrein was, maar deze verklaring acht de rechtbank onaannemelijk in het licht van zijn eerdere verklaringen die hij kort na zijn aanhouding bij de politie heeft afgelegd, namelijk dat hij daar was om drugs uit te halen. De verdachte heeft bij de politie gedetailleerd verklaard over hoeveel hij met deze klus kon verdienen, van wie hij de opdracht kreeg, hoe hij op het haventerrein kwam en wat zijn instructies inhielden. Ook verklaarde hij over de spullen die hij meekreeg, waaronder een telefoon en een rugtas, en dat hij enkele dagen in de container moest wachten op drugs die per boot zou aankomen. Gezien deze verklaring van de verdachte en de omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad en dus bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij cocaïne of een ander middel genoemd in lijst I van de Opiumwet zou gaan uithalen, omdat het naar algemene ervaringsregels voornamelijk cocaïne is dat in de haven wordt ingevoerd en uitgehaald.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Vrijspraak feit onder 10/220665-21
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. Het ontdekken van een concrete partij verdovende middelen is niet vereist voor een bewezenverklaring. Het gaat er om of de intentie van de voorbereider was gericht op de invoer van de verdovende middelen en dat hij daaraan uitvoering heeft gegeven door voorbereidingshandelingen te verrichten. Deze intentie was er bij de verdachte gelet op de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden en gelet op zijn verklaring die hij tijdens het verhoor bij de politie heeft afgelegd.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte is op 4 mei 2021 samen met een medeverdachte aangehouden in een lege container op het terrein van APM Terminals op de Maasvlakte in Rotterdam. In die container werden ook vijf opengeslagen slaapzakken, powerbanks, een uitschuifbare ladder en een tweetal grote tassen met voedingsmiddelen aangetroffen.
Uit de processtukken volgt dat er in de nacht van 3 op 4 mei 2021 op het terrein van APM Terminals een melding is gedaan van een uithaalactie waarbij ook een grote partij verdovende middelen zou zijn aangetroffen. Verdere informatie hierover ontbreekt in het dossier.
De verdachte heeft over zijn aanwezigheid op het haventerrein verklaard dat hij niet wist waarom hij daar was. Deze verklaring heeft de verdachte ter terechtzitting herhaald.
De omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden duiden zonder meer op een criminele intentie van de verdachte. Anders dan in de zaak onder 10/199460-21 volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de weinig concrete verklaring van de verdachte onvoldoende dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op harddrugs gericht was. De ten laste gelegde voorbereidingshandelingen kunnen daarom niet worden bewezen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat niet voor niets per 1 januari 2022 – dus na de hier ten laste gelegde pleegdatum – artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, speciaal gericht op de zogenaamde uithalersproblematiek, in het leven is geroepen.
4.2.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit onder parketnummer 10-199460-21 heeft begaan op die wijze dat:
hij omstreeks 2 december 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
-
voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende verdachte
- met mededaderscontacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt over uithalen van dat middel van lijst I, en
- over een hek van het terrein van de ECT Delta terminal aan de Europaweg geklommen, en
- zich op dat terrein in een container opgehouden, en
- tassen met levensmiddelen, een breekijzer, slaapzakken, een sleepkabel, powerbanks en een (organisatie)telefoon voorhanden gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit (onder 10/199460-21) levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen in Nederland. De invoer van en handel in deze verdovende middelen vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van verdovende middelen tot allerlei andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldsfeiten, en maatschappelijke problemen. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van deze situatie. Hij heeft kennelijk geen boodschap gehad aan deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Er is sprake van een fors tijdsverloop. Het strafbare feit is meer dan drie jaar geleden gepleegd. De verdachte heeft ter terechtzitting verteld dat het nu goed met hem gaat en dat hij zijn leven op de rit heeft gekregen met hulp van zijn begeleider van de stichting Pameijer. De verdachte heeft ook bij deze stichting een kamer gekregen. Daarnaast heeft hij een dagbesteding en wordt hij geholpen met zijn schulden door een bewindvoerder .
Alles afwegend zal de rechtbank afzien van het nu nog opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ook omdat dat de genoemde positieve ontwikkelingen teniet zal doen. Daarmee is ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank legt wel een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van de dagen die de verdachte in beide zaken in voorarrest heeft doorgebracht, te weten in totaal zes dagen. Deze voorwaardelijk straf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank vindt het nu nog opleggen van een taakstraf of een gebiedsverbod voor de containerhavens Waalhaven en Maasvlakte niet meer opportuun. Van een gebiedsverbod ex artikel 38v Sr verwacht de rechtbank geen effect meer omdat de verdachte de afgelopen drie jaar niet meer is veroordeeld voor opiumwetdelicten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde onder parketnummer 10/220665-21 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde onder parketnummer 10/199460-21, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd die wordt gesteld op
1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.G.J. Roset, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en A.M.G. van de Kragt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10-199460-21
hij op of omstreeks 2 december 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst Ivan de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/ of heroïne en/ of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of dat (andere) middel een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/ofte bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/ of om daarbij behulpzaam te zijn en/ of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- oorwerpen en/ of vervoermiddelen en/ of stoffen en/ of gelden en/ of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- met één of meer mededader(s) contacten onderhouden en/ of informatie uitgewisseld en/ of afspraken gemaakt over afleveren en/ of uithalen en/ of verstrekken en/of vervoeren van de cocaïne of heroïne of dat andere middel van lijst I, en/of
- over een hek van het terrein van de ECT Delta terminal aan de Europaweg geklommen, en/ of
- zich op dat terrein in een container opgehouden, en/ of
- tassen met levensmiddelen, een breekijzer, slaapzakken, een sleepkabel, powerbanks en een (organisatie)telefoon voorhanden gehad.
10-220665-21
hij op of omstreeks 4 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of dat (andere) middel een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- met één of meer mededader(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van de cocaïne of heroïne of dat andere middel van lijst I, en/of
- over het hek van het terrein van de APM2 aan de Europaweg geklommen en/of zich (aldus) begeven op dat terrein, en/of
- zich op dat terrein in een container opgehouden en/of
- slaapzakken, powerbanks, een uitschuifbare ladder en tassen met levensmiddelen voorhanden gehad.