ECLI:NL:RBROT:2024:2537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
FT RK 23-592
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring van een vennootschap en de beoordeling van de toestand van niet kunnen betalen

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij verzoekers, een besloten vennootschap en een natuurlijke persoon, een verzoek tot faillietverklaring hebben ingediend tegen verweerder, die laatstelijk woonachtig was in [woonplaats]. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift op 21 november 2023 bepaald, waarna de zitting op 19 december 2023 heeft plaatsgevonden. Verzoekers stelden dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, onderbouwd door een vordering van € 93.596,57 op Speed Covid Test B.V. (SCT) en een executoriaal derdenbeslag op verweerder. Verweerder betwistte de vordering en stelde dat hij niet in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en dat het faillissementsverzoek ongegrond is.

De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoekers een vordering op verweerder hebben, niet is komen vast te staan dat verweerder daadwerkelijk in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Verweerder had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld tot betaling aan SCT, en de rechtbank concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende waren om de faillissementstoestand aan te nemen. Bovendien werd het belang van verzoekers bij de faillissementsaanvraag in twijfel getrokken. De rechtbank wees het verzoek tot faillietverklaring af en veroordeelde verzoekers in de proceskosten, vastgesteld op € 598,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [Rekestnummer]
Uitspraak: 2 januari 2024
BESCHIKKING op het op 20 oktober 2023 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Verzoekster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
en
2.
[Verzoekster 2],
wonende in [woonplaats] en voorheen handelend onder de naam:
[Verzoekster 1],
hierna: verzoekers,
advocaat: mr. R.H.W. van Ewijk,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder],
laatstelijk bekend wonende aan [woonplaats],
[woonplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verweerder,
advocaat: mr. D. Alblas.

1.De procedure

De rechtbank heeft de behandeling van het ingekomen verzoekschrift bepaald op 21 november 2023.
De behandeling van het verzoekschrift is aangehouden tot 19 december 2023.
Op 19 december 2023 zijn in raadkamer (telefonisch) verschenen en gehoord:
  • mr. R.H.W. van Ewijk, advocaat van verzoekers;
  • [verweerder], verweerder, telefonisch verschenen en gehoord;
  • mr. D. Alblas, advocaat van verweerder.
Verzoekers en verweerder hebben ter zitting aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak nader bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

Standpunt verzoekers
Verzoekers hebben in hun verzoekschrift en ter zitting – samengevat en voor zover voor de beoordeling relevant – het volgende gesteld.
Verweerder stond laatstelijk ingeschreven in [plaats] en hij woont daar feitelijk nog altijd. Daarnaast zijn Robroer Beheer B.V. (hierna: Robroer) en Safesky Warehousing B.V. (hierna: Safesky) de vennootschappen van verweerder waarvoor hij arbeid verricht en die vennootschappen zijn beiden gevestigd in [vestigingsplaats]. Kortom, het centrum van de belangen van verweerder ligt dan ook in de gemeente Lansingerland en daarmee is de rechtbank Rotterdam bevoegd om kennis te nemen van dit verzoek.
Verzoekers stellen zich verder op het standpunt dat zij uit hoofde van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 18 januari 2023 een vordering op Speed Covid Test B.V. (hierna: SCT) hebben van € 93.596,57, exclusief rente en kosten. Bij vonnis in verzet in kort geding van 6 december 2023 is dit oordeel bekrachtigd. SCT heeft op haar beurt een vordering op verweerder uit hoofde van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2022, waarin verweerder onder meer is veroordeeld om aan SCT te betalen al hetgeen Robroer en/of Safesky uit hoofde van dit vonnis aan SCT verschuldigd zijn. Verzoekers hebben ten laste van SCT op 27 januari 2023 executoriaal derdenbeslag gelegd onder verweerder, op hetgeen hij aan SCT verschuldigd is, maar verweerder – hoewel hij deze vordering wel heeft erkend in een derdenverklaring – weigert te betalen.
Verweerder heeft weliswaar hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 december 2022, maar het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en dat maakt dat de vordering van SCT op verweerder opeisbaar is. Als executoriaal derdenbeslaglegger mogen verzoekers – in eigen naam – het faillissement van verweerder (de derde-beslagene) aanvragen.
Daarnaast laat verweerder één of meerdere andere schuldeisers onbetaald. Verweerder heeft op zijn woning een hypotheekrecht gevestigd dat strekt tot zekerheid tot terugbetaling van een geldlening aan Treasure Beheer B.V. Dat deze vordering (nog) niet opeisbaar is, is geen beletsel voor de aanvraag van het faillissement van verweerder. Gelet op het voorgaande verkeert verweerder in de toestand dat hij is opgehouden te betalen, zodat verzoekers gerechtigd zijn de faillietverklaring van verweerder te verzoeken.
Standpunt verweerder
Verweerder heeft ter zitting – samengevat en voor zover voor de beoordeling relevant – het volgende aangevoerd.
Onderhavig faillissementsverzoek is onderdeel van een groot gevecht tussen de bestuurders van SCT, waaronder verweerder. De medebestuurders van SCT worden bijgestaan door de aanvrager van dit faillissement. Er lopen vele procedures tussen de bestuurders van SCT. Verweerder is tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2022 in hoger beroep gegaan. Over het vonnis in verzet in kort geding van 6 december 2023 heeft verweerder aangegeven dat hiertegen mogelijk nog hoger beroep wordt ingesteld.
Verweerder betwist dat verzoekers een rechtstreekse vordering hebben op hem. Het feit dat SCT een vordering heeft op onder andere verweerder maakt niet dat verzoekers een rechtstreekse vordering op verweerder hebben. Een dergelijke vereenzelviging zou een ontoelaatbare doorkruising betekenen van het vennootschapsrecht en het verhaalsrecht.
Verweerder verkeert verder niet in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Het feit dat verweerder de vordering van SCT om hem moverende redenen gedeeltelijk niet heeft betaald, maakt niet dat hij privé in de omstandigheid verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Verzoekers proberen via deze weg – de aanvraag van het faillissement – ervoor te zorgen dat verweerder in privé ook het beheer over zijn vennootschappen dreigt te verliezen.
Gelet op de evidente ongegrondheid van het verzoek tot faillietverklaring en op het feit dat dit verzoek op geen enkele wijze kans van slagen heeft, verzoekt verweerder het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen en verzoekers te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten.

3.De beoordeling

Verweerder is thans uitgeschreven naar ‘Registratie Niet Ingezetenen’. Verweerder heeft ter zitting evenwel niet betwist de stelling van verzoekers dat hij nog altijd woonachtig is in [plaats] (het adres waar hij laatstelijk stond ingeschreven) en dat hij nog arbeid verricht voor de twee besloten vennootschappen (Robroer en Safesky), die eveneens zijn gevestigd in [plaats].
De rechtbank stelt dan ook vast dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd is dit faillissementsverzoek te behandelen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl ten minste één vordering opeisbaar is. Ook als op zichzelf aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient steeds te worden onderzocht of de schuldenaar in genoemde toestand verkeert.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het midden kan blijven in deze procedure of een derdenbeslaglegger in eigen naam bevoegd is om voor de beslagen vordering het faillissement aan te vragen van de derde-beslagene. Zelfs als dat zo zou zijn, dan stuit de onderhavige faillissementsaanvraag af op het feit dat niet is komen vast te staan dat verweerder in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen.
In het onderhavige geval heeft verweerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 december 2022 waarin hij is veroordeeld om aan SCT een geldbedrag te betalen. Van dat geldbedrag – dat blijkens voornoemd vonnis een bedrag was van in elk geval € 998.591,01 – staat thans nog een bedrag open van € 645.637,11, blijkens het verzoekschrift. Tevens heeft verweerder aangekondigd dat hoger beroep wordt overwogen tegen het vonnis in verzet in kort geding van 6 december 2023. Verweerder heeft dus een geldige reden om datgene wat hij uit hoofde van het vonnis van 28 december 2022 aan SCT verschuldigd is, althans een deel daarvan, niet aan verzoekers te betalen. Deze omstandigheden, in combinatie met het gegeven dat de steunvordering een hypothecaire vordering betreft waarvan niet gesteld of gebleken is dat verweerder de verschuldigde rente- en eventuele aflossingsverplichtingen onbetaald laat, leiden ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat de faillissementstoestand niet kan worden aangenomen.
Nog afgezien van hetgeen hiervoor is overwogen plaatst de rechtbank vraagtekens bij het belang van verzoekers bij de faillissementsaanvraag. Het ligt in beginsel niet voor de hand dat de uitkomst van de appèlprocedure tegen het vonnis van 28 december 2022 (en mogelijk ook de uitkomst van een appèlprocedure tegen het vonnis in verzet in kort geding van 6 december 2023) niet kan worden afgewacht en in plaats daarvan het faillissement wordt uitgesproken. Verzoekers hebben ook niet duidelijk gemaakt waarin hun belang is gelegen bij het uitspreken van het faillissement van verweerder.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal afwijzen.
Proceskostenveroordeling
De rechtbank zal verzoekers bij deze stand van zaken in de proceskosten veroordelen. Hoewel in een verzoekschrift tot faillietverklaring vorderingen met hun waarde moeten worden vermeld, betreft een faillietverklaring een zaak van onbepaalde waarde. De advocaat van verweerder heeft de mondelinge behandeling bijgewoond. De proceskosten zullen dan ook worden vastgesteld op 1 punt maal tarief II in eerste aanleg = € 598,- (overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).

4.De beslissing

De rechtbank,
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
- veroordeelt verzoekers in de proceskosten aan de zijde van verweerder, bepaald op € 598,- aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024 te 10:00 uur. [1]
de griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.