ECLI:NL:RBROT:2024:2554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/3457
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik; beoordeling van psychiatrische rapportages door het CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de eiser. Het CBR had op 15 maart 2023 besloten het rijbewijs ongeldig te verklaren, omdat de eiser niet geschikt werd geacht om te rijden vanwege een diagnose van drugsmisbruik. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 13 april 2023. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 4 december 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en het CBR aanwezig waren.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de resultaten van een bloedonderzoek waaruit bleek dat de eiser cannabis had gebruikt. De rechtbank heeft ook gekeken naar de rapportages van twee psychiaters die de eiser hadden onderzocht. De eerste psychiater concludeerde dat er sprake was van drugsmisbruik, terwijl de tweede psychiater twijfels had over deze diagnose. De rechtbank heeft de rapportages beoordeeld en geconcludeerd dat het CBR zich op een zorgvuldige manier op de rapportages heeft gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de diagnose van drugsmisbruik door de eerste psychiater voldoende onderbouwd was en dat de rapportages niet tegenstrijdig waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het CBR terecht het rijbewijs van de eiser ongeldig heeft verklaard. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het CBR in gevallen van drugsmisbruik en de rol van psychiatrische rapportages in deze beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),

(gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 15 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard omdat is gebleken dat eiser niet geschikt is om te rijden vanwege de diagnose ‘drugsgebruik in de zin der wet’ (hierna ook: ‘drugsmisbruik in ruime zin’ en drugsmisbruik). Met het bestreden besluit van 13 april 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Uit een proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat eiser op 21 december 2021 als bestuurder van een motorvoertuig door de politie is gecontroleerd in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Eiser is onder meer gevorderd mee te werken aan een speekseltest. Deze test gaf een positieve uitslag aan voor de stof cannabis (THC). Ook heeft de politie bij eiser de volgende kenmerken waargenomen: ‘uiterlijk: wijd opengesperde ogen, geur: cannabis, ogen: waterig/wazig’. Dit leidde tot het vermoeden dat eiser uitsluitend onder invloed van een stof zoals bedoeld in artikel 8 van de WVW 1994 verkeerde. Diezelfde dag heeft eiser meegewerkt aan een bloedonderzoek. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat het gehalte THC bij eiser 3,1 microgram per liter bloed bedroeg. De grenswaarde voor cannabis is 3 microgram THC per liter bloed.
2.2
In hetzelfde proces-verbaal heeft de politie eenheid Rotterdam een schriftelijke mededeling aan het CBR gedaan. Daarin is opgenomen dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de geestelijke of lichamelijke geschiktheid.
2.3.
Bij besluit van 9 juni 2022 heeft het CBR aan eiser de verplichting opgelegd om mee te werken aan een lichamelijk onderzoek en een psychiatrisch onderzoek naar zijn drugsgebruik. Ook is de geldigheid van eisers rijbewijs geschorst, eiser mag in elk geval niet meer rijden tot de uitslag van het onderzoek.
2.4.
Van het medisch onderzoek door psychiater [naam 1] ([naam 1]) is op 16 december 2022 een verslag van bevindingen (rapportage I) opgemaakt. De diagnose stoornis in drugmisbruik in de zin der wet is gesteld. Daaraan is de volgende combinatie van factoren ten grondslag gelegd:
“- Bij betrokkene werd bij het bloedonderzoek THCCOOH aangetoond. Dit impliceert dat
betrokkene recent cannabis heeft gebruikt.
- Deze uitslag is niet in overeenstemming met de drugsanamnese. Deze discrepantie tussen de uitslag van het bloedonderzoek en de drugsanamnese duidt zeer waarschijnlijk op onderrapportage en is daarmee suspect voor een poging om het gebruik van drugs te maskeren.
- Betrokkene was daarbij op de hoogte van het feit dat er een drugsonderzoek ondergaan moest worden waarvan de consequentie kan zijn dat bij aanwijzingen voor drugsgebruik het rijbewijs niet verkregen wordt. Desondanks was betrokkene kennelijk toch niet in staat om zich met betrekking tot het drugsgebruik te beheersen. Dit wijst op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor het problematisch gebruik van drugs.
- De positieve Cage score (2 of meer bevestigende antwoorden) bij de drugsanamnese vormt een aanwijzing voor drugsmisbruik.
- Betrokkene bemerkte meer drugs nodig te hebben had dan vroeger om het gewenste effect te bereiken. Dit is een aanwijzing voor tolerantie (DSM-S criterium A10).
- De hoeveelheid cannabis die betrokkene gebruikte wordt niet meer beschouwd als recreatief gebruik, maar duidt eerder op gewoontegebruik. De kans op verslaving bij
dit gebruikspatroon is dan ook groot en vormt een aanwijzing voor drugsmisbruik.”
Daarnaast is niet aannemelijk dat eiser met het drugsmisbruik is gestopt.
2.5.
Eiser heeft vervolgens een tweede onderzoek aangevraagd en is in dit kader nogmaals door een psychiater onderzocht. Van dit medisch onderzoek op 28 februari 2023 is door psychiater [naam 2] ([naam 2]) een verslag van bevindingen (rapportage II) opgemaakt. [naam 2] concludeert het volgende:
“Beschouwend kan er naar mijn mening gesteld worden dat er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 21-12-2021, sprake was van drugsmisbruik en/of drugsafhankelijkheid volgens de DSM-VI criteria en/of stoornis in gebruik van drugs volgens DSM V. Maar gezien alle gegevens, feiten en het laboratoriumonderzoek kan de diagnose drugsafhankelijkheid/drugsmisbruik en/of stoornis in gebruik van drugs in de zin der wet in gehele kortdurige remissie gesteld worden.”
Ook is aannemelijk geworden dat het drugsmisbruik is gestopt. [naam 2] houdt de stopdatum 20 december 2022 aan.
2.6.
Het CBR is vervolgens – onder verwijzing naar de twee onderzoeken – overgegaan tot de besluitvorming zoals deze is weergegeven onder “Inleiding”.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van eiser
5. Eiser vindt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het CBR had niet uit mogen gaan van de twee rapporten van de psychiaters, omdat deze onvoldoende concludent zijn om de conclusie te kunnen dragen dat sprake is van drugsmisbruik. Eiser kan het argument dat sprake is van onderrapportage niet volgen. Eiser heeft tijdens het eerste onderzoek niet gezegd dat hij is gestopt met het gebruik van drugs, hij heeft gezegd dat hij sinds 1 september 2022 zijn drugsgebruik heeft gereduceerd. De stelling van psychiater [naam 2] dat eiser verschillende data heeft genoemd waarop hij zou zijn gestopt, klopt daarom niet. De rapportages zijn in dat opzicht gebrekkig en inhoudelijk tegenstrijdig. Volgens eiser kan onderrapportage ook niet gebaseerd worden op de genoemde stopdata. Daarnaast is sprake van recreatief gebruik bij eiser. Eiser betwist de validiteit van de “Beleidsregel CBR: Recreatief gebruikt drugs” (de beleidsregel) dat gebruik van maximaal 4 joints per week nog als recreatief kan worden beschouwd, omdat de medische onderbouwing hiervan ontbreekt. In dit verband wijst eiser nog op een verschil met personen die medicinale marihuana gebruiken. Gelet op de CAST-methode is bij eiser ook geen sprake van cannabismisbruik. Ook heeft het CBR niet mogen aannemen dat sprake is van tolerantie voor drugs bij eiser, enkel omdat hij een verhoogde drugswaarde heeft. Daarbij bedroeg het gehalte THC van eiser slechts 3,1 microgram per liter bloed, waardoor hij het effect niet zo erg zou voelen. Eiser stelt verder dat de omstandigheid dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor werk op zichzelf geen grond kan vormen voor de diagnose drugsmisbruik. Eiser heeft zich achteraf beseft wat voor grote gevolgen het rijden onder invloed heeft, hierbij heeft hij vooraf niet bewust stilgestaan. Volgens eiser mag dit argument ook niet gebruikt worden bij de beoordeling en eiser verwijst in dit verband naar jurisprudentie van het Regionaal Tuchtcollege. Alleen in samenhang bezien met andere, wel voldoende zwaarwegende elementen, zou de omstandigheid dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor werk van betekenis kunnen zijn.
Juridisch kader
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] bestaat in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld slechts aanleiding om het bestreden besluit niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet leidt tot de dwingende conclusie dat sprake is van drugsmisbruik, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
7.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019 [2] – die overigens ziet op alcoholmisbruik – volgt verder dat een psychiater de conclusie dat sprake is van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet uitsluitend kan stellen op basis van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. De betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie is namelijk laag, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs normaal gesproken wil behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die die diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van een alcoholprobleem. Die aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. Er moet dus sprake zijn van meerdere aanwijzingen die de diagnose ondersteunen.
7.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 [3] volgt dat deze rechtspraak over de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ook geldt voor de diagnose ‘drugsgebruik in ruime zin’. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023 verder verduidelijkt dat uit de uitspraak van 24 april 2019 niet mag worden afgeleid dat een diagnose door een psychiater nimmer kan worden gebaseerd op alleen de anamnese. In het geval een betrokkene in zijn (betrouwbaar te achten) verklaring bevestigt dat sprake is van drugsmisbruik, is dat juist bijzonder waardevol en kan het als basis worden gebruikt voor de psychiatrische conclusie van misbruik.
Inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het CBR zijn besluit op de rapportages mocht baseren. De rechtbank zal daarbij beoordelen of de rapportages voldoende concludent zijn. Zij overweegt daartoe als volgt.
Onderrapportage
9.1.
Aan de stelling dat bij eiser sprake is van onderrapportage heeft psychiater [naam 1] ten grondslag gelegd dat eiser bij de drugsanamnese heeft gesteld dat hij sinds 1 september 2022 volledig is gestaakt met het gebruik van drugs, terwijl uit de uitslag van het bloedonderzoek blijkt dat er wel drugs zijn aangetroffen in het bloed van eiser. Ook psychiater [naam 2] spreekt van onderrapportage omdat eiser verschillende data heeft genoemd als stopdatum.
9.2.
De rechtbank ziet in wat eiser hiertegen heeft aangevoerd geen grond om te twijfelen aan de juistheid van deze door de psychiaters getrokken conclusie. De stelling van eiser dat rapportages I en II op dit punt tegenstrijdigheden bevatten, volgt de rechtbank niet. De rechtbank constateert dat uit de rapportage I volgt dat eiser heeft verklaard te zijn gestopt op 1 september 2022. Ook heeft eiser verklaard dat hij verwacht dat het bloedonderzoek negatief terug komt, omdat hij is gestopt met het gebruik van drugs. Hieruit blijkt duidelijk dat eiser tijdens het eerste onderzoek heeft verklaard dat hij is gestopt. Eiser heeft dit tijdens de zitting ook bevestigd. Tijdens het tweede onderzoek heeft eiser verklaard te zijn gestopt per december 2022. Het gegeven dat eiser verschillende stopdata heeft genoemd, in combinatie met de positieve uitslag van het bloedonderzoek ten tijde van het eerste onderzoek, maakt dat de verklaring van eiser onbetrouwbaar is gebleken. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de vaststelling van de psychiaters dat sprake is van onderrapportage. De omstandigheid dat in rapportage I bij de beschouwing ook vermeld wordt dat eiser het drugsgebruik per 1 september 2022 heeft gereduceerd, leidt daarbij niet tot een ander oordeel. De rechtbank hecht meer waarde aan het feit dat eiser bij de drugsanamnese tweemaal heeft bevestigd gestopt te zijn. Gelet hierop leest de rechtbank de latere overweging in rapportage I dat het drugsgebruik zou zijn gereduceerd als een – wat ongelukkige – herformulering. Hierbij betrekt de rechtbank ook de twee laatste zinnen bij de beschouwing die daarop volgen: ‘Het lab toonde echter wel aanwijzingen voor drugsmisbruik, zoals voornoemd. Het is derhalve niet aannemelijk dat betrokken met het drugsmisbruik is
gestopt’.
Recreatief gebruik
10.1.
[naam 1] stelt in rapportage I dat het gebruik van eiser niet kan worden beschouwd als recreatief gebruik en dat, gelet op de hoeveelheid cannabis die eiser gebruikte, eerder sprake is van gewoontegebruik. Bij het eerste onderzoek heeft eiser verklaard dat hij in de twaalf maanden voorafgaande aan de aanhouding bijna iedere dag cannabis heeft gebruikt, waarbij de hoeveelheid gemiddeld 2 joints (0,3 gram per joint) per dag betrof. In rapportage II benoemt [naam 2] niet dat het drugsgebruik van eiser niet als recreatief gezien kan worden. Wel heeft eiser tijdens het tweede onderzoek verklaard dat hij voor de stopdatum in december 2022 dagelijks een joint rookte.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] op basis van zijn eigen deskundigheid en naar aanleiding van de hiervoor genoemde eigen verklaring van eiser over zijn gebruik heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van recreatief gebruik. Dit is in overeenstemming met het in hoofdstuk 8 onder 8.8. en 8.8.1. bepaalde van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, waarin is bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen, waar het regelmatig gebruik van die middelen onder valt, een specialistisch rapport is vereist. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat de door hem genoemde beleidsregel geen terechte maatstaf voor het recreatief gebruik van drugs bevat, omdat deze niet medisch zou zijn onderbouwd. Die beleidsregel is namelijk opgesteld door een arts. Daarbij merkt de rechtbank op dat, gelet op de bewoording van deze beleidsregel, deze bedoeld lijkt te zijn als aanbeveling voor invulling van het begrip recreatief gebruik. De maatstaf voor het vaststellen van recreatief gebruik is namelijk als volgt in de beleidsregel geformuleerd:
‘Voorstel: Gebruik van maximaal 3 tot 4 keer per week 1 joint per dag in de avond is recreatief gebruik, als iemand daarna niet aan het gemotoriseerde verkeer deelneemt. Alles wat meer is, is misbruik en dus ongeschikt.’
In deze zaak is de besluitvorming van het CBR gebaseerd op rapportages I en II, waarin de psychiaters op basis van hun eigen bevindingen tot eigen conclusies komen.
10.3.
De rechtbank volgt de vergelijking van eiser dat iemand bij het gebruik van medicinale marihuana na twee weken weer rijgeschikt wordt geacht niet, alleen al om het enkele feit dat in zijn geval geen sprake is van het gebruik van medicinale marihuana. Ook de door eiser getrokken conclusie dat in zijn geval op basis van de CAST-methode geen sprake zou zijn van een riskant gebruikspatroon van cannabis maakt niet dat het CBR niet heeft kunnen uitgaan van de conclusie van [naam 1] dat het gebruik van eiser op gewoontegebruik duidt. Eiser heeft de stelling dat geen sprake zou zijn van gewoontebruik ook niet onderbouwd met medische stukken.
Tolerantie
11.1.
Uit rapportage I volgt dat eiser heeft verklaard dat hij meer drugs nodig heeft dan vroeger om het gewenste effect te bereiken. Dit is volgens [naam 1] een aanwijzing voor tolerantie. [naam 2] merkt in rapportage II op dat eiser heeft verklaard dat hij zich niet onder invloed voelde tijdens zijn drugsgebruik. Ook hadden de mensen met wie eiser werkte niet door dat hij onder invloed was en lukte het hem om zonder ongeval te veroorzaken te rijden, terwijl er nog drugs in zijn bloed gevonden werd. Volgens [naam 2] kan dit ook duiden op tolerantie.
11.2.
De conclusies van de psychiaters dat op basis van de genoemde omstandigheden sprake kan zijn van tolerantie komt de rechtbank niet onbegrijpelijk of onjuist voor. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat het CBR niet mag aannemen dat iemand met een verhoogde drugswaarde tolerant is voor drugs, dan ook niet. De psychiaters baseren hun conclusies immers op meer dan het bloedonderzoek van eiser, ook zijn eigen verklaringen over het effect dat de drugs op hem hebben zijn hierbij betrokken. De stelling van eiser dat de werking en afbraak van drugs in het lichaam heel anders verloopt dan die van alcohol, wat hier ook van zij, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het is immers niet aannemelijk geworden dat daarin een verklaring kan worden gevonden voor het feit dat eiser, ondanks zijn drugsgebruik, heeft verklaard op een gegeven moment geen effect meer te voelen van de drugs en zich in staat voelde om te rijden.
Rijbewijs nodig voor werk
12. In rapportage II is de omstandigheid meegenomen dat eiser voorafgaande aan de aanhouding het rijbewijs nodig had voor werk. Eiser stelt dat deze omstandigheid alleen meegenomen kan worden bij de diagnose in samenhang met andere, wel voldoende zwaarwegende, elementen. Zoals hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de psychiaters ten aanzien van de punten van onderrapportage, recreatief gebruik en tolerantie. De omstandigheid dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft voor werk kan dan ook in samenhang met deze, voldoende objectieve, aanknopingspunten worden bezien. Omdat aan de omstandigheid dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft voor werk niet dusdanig veel zelfstandige betekenis toekomt, ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat rapportage II op dit punt niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd had mogen worden.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR het onderzoek en de conclusies van beide psychiaters ten grondslag mogen leggen aan zijn besluitvorming. Deze psychiaters hebben immers op basis van de anamnese in combinatie met een positieve uitslag van het bloedonderzoek bij het eerste onderzoek en de eigen verklaringen van eiser over zijn drugsgebruik (in het verkeer) de diagnose ‘drugsgebruik in de zin der wet’ gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR het rijbewijs van eiser dan ook ongeldig mogen verklaren.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8, eerste lid
Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
Artikel 130, eerste lid
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1.
Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1620.