ECLI:NL:RBROT:2024:2557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/1951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot correctie van adresgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had verzocht om correctie van haar adresgegevens in de basisregistratie personen (brp), nadat haar verzoek eerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd was en dat de door eiseres overgelegde stukken niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist waren, en dat de afwijzing van het verzoek om correctie niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt het recht op rectificatie van gegevens in de brp en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. R.M. Nijk-Siebert),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 2 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar adresgegevens in de basisregistratie personen (brp) te corrigeren afgewezen. Met het besluit van 17 februari 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van dit verzoek gebleven.
1.2.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Uit de brp blijkt de volgende adreshistorie van eiseres:
14 december 2020 – heden [adres 1]
11 augustus 2008 – 14 december 2020 [adres 2]
27 maart 2008 – 11 augustus 2008 Onbekend
20 juni 2006 – 27 maart 2008 [adres 3]
2.2.
Eiseres heeft op 12 november 2020 aan verweerder het verzoek gedaan om haar uitschrijving uit de brp met onbekende bestemming voor de periode 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008 te corrigeren. Met het besluit van 17 november 2020 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen.
2.3.
Op 17 augustus 2022 heeft eiseres wederom een aanvraag ingediend waarbij zij verweerder op grond van artikel 2.58 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) verzoekt een correctie toe te passen over de periode 27 maart 2008 tot en met 11 augustus 2008. Eiseres verwijst daarbij naar verschillende bijlagen, onder meer een verklaring van de verhuurder en bankafschriften van de betreffende periode, waaruit zou blijken dat zij in die periode woonachtig is geweest aan de [adres 2].
3. Hoewel verweerder in het primaire besluit heeft vastgesteld dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld, zodat het besluit van 17 november 2020 op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet wordt herzien, heeft verweerder het verzoek van eiseres toch inhoudelijk beoordeeld en zich op het standpunt gesteld dat de ontvangen stukken onvoldoende zijn voor een wijziging van de brp. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, omdat op basis van de door eiseres overgelegde stukken niet kan worden geoordeeld dat buiten gerede twijfel vaststaat dat de in de brp opgenomen verhuisdatum onjuist is. Ook heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat eiseres eerder aangifte heeft gedaan van haar verhuizing naar het adres [adres 2].

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft geweigerd om de uitschrijving van eiseres naar onbekende bestemming in de brp te veranderen en eiseres alsnog in te schrijven op het adres [adres 2] voor de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving zijn als bijlage opgenomen bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
6. Eiseres betoogt dat verweerder haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres heeft van 16 juni 2006 tot 27 februari 2007 bij Stichting Arosa gewoond, waarna zij een huurcontract met de woningcorporatie Havensteder is aangegaan op 14 februari 2007 voor de huurwoning aan de [adres 2]. Volgens eiseres heeft verweerder bij de beoordeling ook niet het juiste toetsingskader gehanteerd. Verder is onduidelijk of aan de eerdere wijziging van de inschrijving van eiseres een gedegen onderzoek vooraf is gegaan, waarbij eiseres verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 januari 2021. [1] Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde documenten onvoldoende zijn om het correctieverzoek in te willigen. Daar komt bij dat verweerder ook niet heeft betwist dat de door eiseres overgelegde gegevens juist zijn. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de evenredigheid van het bestreden besluit. Omdat sprake is van een ‘gat’ in haar inschrijving in de brp, heeft eiseres te maken met een korting op haar AOW. Eiseres meent dat Stichting Arosa destijds heeft aangegeven dat zij de inschrijving van eiseres op haar nieuwe adres zouden regelen. Eiseres ontdekte naar aanleiding van een besluit van de Belastingdienst dat haar huurtoeslag zou worden teruggevorderd dat zij niet ingeschreven stond op de [adres 2].
Bewaartermijn
7. Verweerder heeft zich in het verweerschrift
primairop het standpunt gesteld dat, gelet op de inmiddels verstreken bewaartermijnen van de aangifte van eiseres en de bescheiden betreffende de opschorting van de persoonslijst, er vanuit mag worden gegaan dat de inschrijfdatum van 11 augustus 2008 op [adres 2] is gebaseerd op het bepaalde in hoofdstuk 2, afdeling 1 van de Wet brp. Omdat eerst moet worden gekeken naar de brondocumenten op basis waarvan die inschrijving heeft plaatsgevonden en die in deze zaak dus niet langer beschikbaar zijn, is het verzoek tot correctie volgens verweerder al om die reden terecht geweigerd. Daarbij benadrukt verweerder dat eiseres onderkent dat zij pas aangifte van haar verblijf en adres heeft gedaan naar aanleiding van een besluit van de Belastingdienst, omdat haar toen bekend werd dat zij niet ingeschreven stond.
8. Gelet op de in de tot en met 5 januari 2014 geldende Regeling bewaring GBA-bescheiden vastgelegde bewaartermijnen, was verweerder niet langer gehouden de stukken te bewaren op basis waarvan eiseres destijds is uitgeschreven met onbekende bestemming en op basis waarvan eiseres vervolgens is ingeschreven op het adres in [adres 2]. De basis voor deze wijzigingen in de brp is daardoor niet meer te achterhalen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag wil weten hoe het kan dat zij destijds is uitgeschreven, bestaan volgens de rechtbank verder geen aanwijzingen dat aan een eerdere wijziging van de brp geen gedegen onderzoek vooraf is gegaan. De rechtbank volgt ook het door verweerder ingenomen standpunt niet. Uit artikel 2.58 van de Wet brp vloeit voort dat het mogelijk is om een verzoek tot rectificatie van de gegevens die zijn opgenomen in de brp in te dienen. Het is immers mogelijk om, los van de omstandigheid dat documenten niet langer bewaard zouden zijn en verweerder in principe mag vertrouwen op de juistheid van de in de brp opgenomen gegevens, deze gegevens te wijzigen wanneer buiten redelijke twijfel uit de overgelegde (bron)documenten volgt dat de daarin opgenomen gegevens juist zijn (zie verder rechtsoverweging 10). De genoemde bewaartermijn kan daarom niet aan eiseres worden tegengeworpen. De rechtbank constateert daarbij dat verweerder dit standpunt pas heeft ingenomen in het verweerschrift en niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank komt dus toe aan een verdere inhoudelijke bespreking van het correctieverzoek.
Toetsingskader
9. Op grond van artikel 46, vierde lid en artikel 48, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA, geldend tot en met 5 januari 2014) wordt als datum van vestiging/opheffing van het adres de datum waarop de aangifte wordt ontvangen, dan wel de datum die op de aangifte wordt vermeld in de brp opgenomen. Dit is tegenwoordig opgenomen in artikel 2.20, derde lid, van de Wet brp. Op grond van artikel 2.58 van de Wet brp is het mogelijk om te verzoeken om rectificatie van de gegevens welke zijn opgenomen in de brp. Dit recht op rectificatie is verankerd in artikel 16 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
10. Volgens vaste jurisprudentie moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet brp, buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, moeten volgen dat de daarin vermelde gegevens juist zijn. Niet langer is vereist dat onomstotelijk is bewezen dat de in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn. [2]
11. In het bestreden besluit heeft verweerder opgenomen dat de door eiseres overgelegde bewijsstukken, zoals een huurovereenkomst en bankafschriften, ‘onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat buiten gerede twijfel staat dat de in de Basisregistratie opgenomen verhuisdatum onjuist is’. Op de zitting heeft verweerder nader toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de in de door eiseres overgelegde stukken vermelde gegevens juist zijn, waardoor niet buiten gerede twijfel komt vast te staan dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Hoewel dit niet op zodanige wijze uit het bestreden besluit blijkt, maakt de rechtbank uit de bewoording van de toetsingsmaatstaf in het verweerschrift en de nadere toelichting van verweerder op de zitting op dat door verweerder wel het juiste toetsingskader is gehanteerd. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
De door eiseres overgelegde stukken
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde stukken niet voldoende zijn om te concluderen dat eiseres in de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008 aan de [adres 2] woonde. In het bestreden besluit staat enkel deze conclusie, terwijl het waarom van die conclusie op geen enkele manier wordt toegelicht. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient vernietigd te worden.
13. De rechtbank ziet in dit geval wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder het geconstateerde gebrek alsnog heeft hersteld en dat eiseres zich hierover ook voldoende heeft kunnen uitlaten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft in het verweerschrift alsnog voldoende gemotiveerd dat op basis van de door eiseres overgelegde stukken niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de daarin weergegeven gegevens juist zijn. De overgelegde stukken zijn, nog daargelaten dat het geen brondocumenten betreffen, onvoldoende om aan te tonen dat eiseres in de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008 aan de [adres 2] woonde. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen achten dat uit de verklaring van Stichting Arosa blijkt dat eiseres daar heeft verbleven tot 27 februari 2007, terwijl de huurovereenkomst voor de woning aan [adres 2] al is ingegaan op 14 februari 2007. Hoewel de juistheid van de door eiseres overgelegde stukken op zichzelf niet wordt betwist en die stukken duidelijke aanwijzingen bevatten dat eiseres zich in de desbetreffende periode in ieder geval in Rotterdam bevond, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hieruit onvoldoende blijkt wat de exacte verhuisdatum van eiseres is. Ook uit de overgelegde pintransacties en de overige stukken kan niet worden opgemaakt op welke specifieke datum eiseres daadwerkelijk naar de [adres 2] is verhuisd. Omdat uit de stukken blijkt van verschillende data, kan niet worden geoordeeld dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat het juiste adresgegeven van eiseres voor de periode van 27 maart 2008 tot 11 augustus 2008 de [adres 2] is. De omstandigheid dat eiseres voor deze periode wel huurtoeslag heeft ontvangen voor dit adres, kan ook niet leiden tot dit oordeel.
14. De rechtbank begrijpt dat de financiële gevolgen als gevolg van deze besluitvorming groot zijn voor eiseres en dat zij belang heeft bij een aanpassing van de brp. Toch laten de toepasselijke bepalingen uit de Wet brp geen ruimte voor een belangenafweging. [3] De financiële gevolgen voor eiseres, die overigens ook niet met stukken zijn onderbouwd, kunnen daarom geen rol spelen bij deze besluitvorming.
15. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het correctieverzoek van eiseres heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand worden gelaten.
17. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: juridisch kader

Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 16
Recht op rectificatie
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (geldend tot en met 5 januari 2014)
Artikel 46, vierde lid
Als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Artikel 48, derde lid
Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan.
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.20, derde lid
Als datum van adreswijziging wordt opgenomen:
a. de in de aangifte vermelde datum van adreswijziging, als tijdig aangifte is gedaan;
b. de dag waarop de aangifte is ontvangen, in de overige gevallen waarin de gegevens aan de aangifte van de betrokkene worden ontleend;
c. de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.
Artikel 2.58, eerste lid
Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
Regeling bewaring GBA-bescheiden (geldend tot en met 5 januari 2014)
Bijlage
[…]
Bescheiden betreffende de opschorting van de persoonslijst
(niet zijnde overlijden) 10 jaar
[…]
Aangifte van (her)vestiging in Nederland, van adreswijziging
(niet zijnde emigratie) en overige bescheiden betreffende het
verblijf en het adres 5 jaar
[…]

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2552.