ECLI:NL:RBROT:2024:2863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
10-312047-23 (ontnemingsvordering)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. M. L. van Mulbregt
  • J. H. de Bree
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die medeplichtig was aan een hennepkwekerij. De veroordeelde ontving betalingen van zijn onderhuurder, die werden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft het bedrag van dit voordeel vastgesteld op € 102.148,02, gebaseerd op de opbrengsten van de hennepteelt en de kosten die in mindering zijn gebracht. De officier van justitie, mr. P.W.E. Fokkenrood-Wijsman, heeft de vordering ingediend, waarbij de berekening van het voordeel is gebaseerd op het aantal hennepplanten en de opbrengst per plant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontnemingsperiode loopt van 23 februari 2022 tot 1 februari 2023, en dat de veroordeelde gedurende deze periode maandelijks een bedrag van € 400,- aan wederrechtelijk voordeel heeft ontvangen. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank heeft dit standpunt verworpen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de veroordeelde is verplicht tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag. Het vonnis is gewezen door politierechter mr. J. M. L. van Mulbregt, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. H. de Bree.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-312047-23 (ontnemingsvordering)
Datum uitspraak: 4 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2024.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 4 april 2024 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten. Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit ontnemingsvonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. P.W.E. Fokkenrood-Wijsman, zoals deze na wijziging op de terechtzitting van 28 maart 2024 is komen te luiden, strekt tot:
- het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat op € 102.148,02; en
- het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van ditzelfde geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Het geschatte voordeel betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van één van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde bij voornoemd vonnis is veroordeeld, te weten de hennepteelt (feit 1).
De officier van justitie is, in afwijking van het ontnemingsrapport [1] , uitgegaan van 16 hennepplanten per vierkante meter, hetgeen een opbrengst van 27,7 gram per plant oplevert. Bij 245 planten komt dit uit op 6786,5 gram per oogst. Vermenigvuldigd met het standaardbedrag van € 4,07 per gram hennep bedraagt de opbrengst € 27.621,06 per oogst. Uitgaande van 4 oogsten bedraagt de totaalopbrengst € 110.484,22.
Van dit bedrag heeft de officier van justitie de kosten zoals vastgesteld in het Ontnemingsrapport afgetrokken, welke neerkwamen op € 8336,20, zodat het gevorderde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel € 102.148,02 bedraagt.
Bij het berekenen van het voordeel is de officier van justitie uitgegaan van het medeplegen door de verdachte van hennepteelt. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht de politierechter oordelen dat de heer [naam veroordeelde] door het onderverhuren van zijn woning slechts medeplichtig is aan het telen van de hennepplanten, het wederrechtelijk voordeel dient te worden afgeleid uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting. Hieruit blijkt dat de verdachte het pand onderverhuurde voor € 1.400,- per maand, terwijl zijn vaste lasten maandelijks ongeveer € 1.000,- bedroegen. Volgens zijn verklaring heeft de verdachte van de onderhuurder cash elf maal € 1.400,- ontvangen. Aangezien uit het politieonderzoek blijkt dat de hennepkwekerij al langere tijd in gebruik was, loopt de ontnemingsperiode van 23 februari 2022 tot 1 februari 2023. Dat betekent dat de verdachte 11 maanden lang 400 euro per maand extra ontving van zijn onderhuurder die de hennepkwekerij zou hebben geëxploiteerd, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel in dat geval € 4.400,- bedraagt.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Bij vonnis van heden is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:

1.

Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

2.

Medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;

3.

Medeplichtigheid aan opzettelijk een stoornis in de werking van een elektriciteitswerk veroorzaken.

In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat door de veroordeelde begaan.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL

Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de officier van justitie in haar vordering ten onrechte uitgaat van vier oogsten en dat de vordering daarom aanzienlijk dient te worden gematigd.

Beoordeling

In het vonnis in de strafzaak is het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten medeplichtigheid aan hennepteelt, bewezenverklaard. Dit oordeel is gebaseerd op de bevindingen van de politie en de fraudespecialist van Stedin en de eigen verklaringen van de verdachte.
De periode waarop de bewezenverklaring ziet loopt van 22 september 2022 tot en met 1 februari 2023. De officier van justitie gaat in haar ontnemingsvordering uit van een langere periode, aangezien voldoende aanwijzingen bestaan dat de hennepkwekerij al langere tijd in gebruik was. De politierechter acht dit standpunt voldoende onderbouwd en stelt de ontnemingsperiode vast op 23 februari 2022 tot 1 februari 2023. De politierechter doet deze vaststelling op basis van het ontnemingsrapport, waarin de politie gedetailleerd heeft beschreven waarom zij aanwijzingen ziet voor eerdere oogsten, onder meer op basis van vervuilde koolstoffilters en stof op meerdere onderdelen van de kwekerij.
De politierechter volgt het subsidiaire standpunt van de officier van justitie dat de verdachte gedurende elf maanden maandelijks een bedrag van € 400,- aan wederrechtelijk voordeel heeft ontvangen, zodat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op een totaalbedrag van
€4.400,-
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde te betalen bedrag aan de staat terug te betalen.
Daarom zal worden bepaald dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De politierechter:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 4.400,- (zegge: vierduizend vierhonderd euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 4.400,- (zegge: vierduizend vierhonderd euro);
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
54 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. M. L. van Mulbregt, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. H. de Bree, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 april 2024 .

Voetnoten

1.Het proces-verbaal bevattende het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, nummer [proces-verbaalnummer] , gedateerd 22 oktober 2023, opgemaakt door [naam verbalisant] van de politie Eenheid Rotterdam.