ECLI:NL:RBROT:2024:2912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1175 en FT EA 23/1176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met een preferente en concurrente schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoeker, die te maken heeft met financiële problemen en psychische en lichamelijke klachten. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 7,65% aan de preferente schuldeisers en 3,82% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. Vettenoord, een van de preferente schuldeisers, heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft de situatie van verzoeker en de belangen van de schuldeisers afgewogen. Vettenoord heeft aangevoerd dat verzoeker niet in staat is om de regeling na te komen vanwege verslavingsproblematiek en dat er geen garanties zijn voor de toekomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat vijf van de zes schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling en dat het voorstel goed gedocumenteerd is. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn huidige financiële situatie en de verwachting dat hij in de toekomst niet meer kan verdienen. De rechtbank heeft daarom besloten om Vettenoord te bevelen in te stemmen met de schuldregeling, en heeft de kosten van de procedure voor Vettenoord vastgesteld op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 28 februari 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 november 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Bouwmaatschappij Vettenoord B.V., in behandeling bij LAVG (hierna: Vettenoord),
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Vettenoord heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 21 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Vettenoord is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift één preferente schuldeiser met twee vorderingen en vijf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 15.702,83 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 9 augustus 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,65% aan de preferente schuldeisers en 3,82% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Ziektewetuitkering met aanvullende Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft de laatste jaren veel meegemaakt. Verzoeker heeft psychische en lichamelijke klachten en is niet in staat om te werken. Verzoeker is onder behandeling voor zijn klachten maar heeft nog een lange weg te gaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoeker gemotiveerd is en alle medewerking verleent. De financiële situatie is stabiel en budgetbeheer loopt naar behoren. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Vettenoord stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.694,32 op verzoeker, welke 23,5% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Vettenoord stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker is niet opgenomen in het curatele- en bewindregister, zodat onvoldoende duidelijk is op welke wijze de nakoming van het aangeboden akkoord wordt gewaarborgd. Daarnaast heeft verzoeker verslavingsproblematiek. Er is geen verklaring van een hulpverlenende instantie waaruit blijkt dat de verslavingsproblematiek onder controle is. Bovendien wordt er met een saneringskrediet geen rekening gehouden met de toekomstperspectieven. In de visie van Vettenoord heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op inkomsten uit een uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Bovendien zijn er geen stukken overgelegd waaruit zou blijken dat verzoeker niet in staat is om te werken. Vettenoord wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Vettenoord geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Vettenoord bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Vettenoord in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Vettenoord een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 23,5%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt thans een Ziektewetuitkering, aangevuld met een Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft psychische en lichamelijke klachten, waardoor hij thans niet in staat is om te werken. Hij werkt aan zijn klachten, maar heeft nog een lange weg te gaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Vettenoord, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Vettenoord te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Vettenoord zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Vettenoord om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Vettenoord in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.