In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vergunning voor kamerbewoning voor maximaal vijf personen in een woning aan [adres 1] beoordeeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op basis van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening. Eiser, woonachtig aan [adres 2], heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het college de vergunning rechtmatig heeft verleend. De vergunninghouder had de aanvraag ingediend op 7 juni 2020, en het college heeft deze verleend onder voorwaarden die de leefbaarheid in de buurt moeten waarborgen. De Algemene bezwaarschriftencommissie had geadviseerd het bezwaar van eiser gegrond te verklaren, maar het college heeft dit advies niet opgevolgd. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het advies niet is gevolgd en dat de vergunningverlening een positieve invloed kan hebben op het woonmilieu.
Eiser heeft aangevoerd dat de kamerbewoning negatieve effecten heeft op de leefbaarheid in de wijk Kralingen-West, waarover hij zich zorgen maakt. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet heeft aangetoond dat de specifieke woning overlast veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de criteria voor vergunningverlening is voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.