ECLI:NL:RBROT:2024:3014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
10283751 CV EXPL 23-1711
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medehuurderschap en financiële draagkracht in huurgeschil

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2024, vorderden eiser 1 en eiser 2, moeder en zoon, dat eiser 2 als medehuurder zou worden aangemerkt op basis van artikel 7:267 BW. De verhuurders, gedaagde 1 en gedaagde 2, betwistten deze vordering. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 4 augustus 2023 en diverse akten van beide partijen. De kern van de zaak draait om de vraag of eiser 2 voldoet aan de voorwaarden voor medehuurderschap, met name of hij financieel in staat is om de huur zelfstandig te betalen.

De kantonrechter oordeelde dat eiser 2 niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële draagkracht. Hoewel eiser 2 maandelijks een bedrag stort op de gezamenlijke rekening voor de huur, blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat hij niet in staat is om de huur en bijkomende kosten zelfstandig te dekken. De kantonrechter concludeerde dat de financiële situatie van eiser 2 onvoldoende waarborg biedt voor het betalen van de huur, en dat de eis om als medehuurder te worden aangemerkt daarom moet worden afgewezen.

De proceskosten werden aan de zijde van de verhuurders begroot op € 833,-, die door de eisers moeten worden betaald. De beslissing van de kantonrechter was dus om de eis af te wijzen en de eisers in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10283751 CV EXPL 23-1711
datum uitspraak: 15 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
beiden wonende in [woonplaats 1],
eisers,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
beiden wonende in [woonplaats 2],
gedaagden,
gemachtigde: mr. L.Th. Kleine.
Eisers worden hierna afzonderlijk ‘[eiser 1]’ en ‘[eiser 2]’ en gezamenlijk ook ‘[eisers]’ genoemd. Gedaagden worden hierna ‘verhuurders’ genoemd.

1.De (verdere) procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 4 augustus 2023 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [eisers] met bijlagen;
  • de antwoordakte van verhuurders;
  • de brief van 11 december 2023 van [eisers] met bijlagen;
  • de aanvullende antwoordakte van verhuurders;
  • de rolbeslissing van 26 januari 2024 met mededeling over wisseling van kantonrechter.

2.De (verdere) beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Moeder [eiser 1] en zoon [eiser 2] willen dat hij als medehuurder wordt aangemerkt en vorderen dat in deze procedure. De vraag is of aan de voorwaarden van artikel 7:267 BW is voldaan. Verhuurders weerspreken dat namelijk. In het tussenvonnis zijn [eisers] toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid:
dat [eisers] gezamenlijk voorzien in de kosten van huisvesting en de kosten van het levensonderhoud; en
dat [eiser 2] vanuit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
De kantonrechter oordeelt dat [eisers] niet zijn geslaagd in de bewijslevering van onderdeel b). Er is daarom een wettelijke grond aanwezig, waarop de kantonrechter het gevraagde medehuurderschap moet afwijzen (artikel 7:267 lid 3 sub c BW). Het oordeel wordt hierna uitgelegd.
Onvoldoende financiële draagkracht om de huurprijs te voldoen
2.2.
[eiser 2] is niet geslaagd in het leveren van bewijs dat hij financieel voldoende draagkrachtig is om de huurprijs zelfstandig te kunnen betalen
naastalle andere kosten en lasten die voor zijn rekening komen op het moment dat hij als enige de woonlasten zou moeten dragen (zie 2.10 van het tussenvonnis). De kantonrechter is met verhuurders eens dat dit niet kan worden afgeleid uit de overgelegde stukken.
2.3.
[eisers] hebben bankafschriften van de en/of-rekening van hen samen, bankafschriften van de eigen bankrekening van [eiser 1] en een overzicht van de boekhouder van [eiser 2] over opnames van zijn zakelijke bankrekening overgelegd. Uit die stukken kan worden afgeleid dat [eiser 2] maandelijks een contant bedrag stort op de en/of-rekening om de huur te betalen en dat [eiser 1] van haar eigen bankrekening maandelijks de kosten voor energie en water en de gemeentelijke en regionale belastingen betaalt. De bankafschriften laten vóór maart 2023 geen uitgaven zien voor dagelijkse boodschappen, maar de toelichting van [eisers] is dat de boodschappen veelal contant werden betaald. Het overzicht van de boekhouder over opnames van de zakelijke bankrekening van [eiser 2] laat inderdaad regelmatig opnames onder de noemer “etensgeld” zien en ook de bankafschriften van [eiser 1] laten zien dat er regelmatig contant geld wordt opgenomen.
2.4.
Het overgelegde overzicht van de boekhouder van augustus 2023 over de bedrijfsresultaten van de onderneming van [eiser 2] laat zien dat het te verwachten bruto bedrijfsresultaat voor heel 2023 € 21.100,- is en dat in 2022 het daadwerkelijke bruto bedrijfsresultaat (dus vóór aftrek van de belastingen) € 15.755,- bedroeg. Het overzicht van de boekhouder over de opnames van de zakelijke bankrekening van [eiser 2] laat zien dat hij in het eerste half jaar van 2023 (tot en met juni) € 8.280,- heeft opgenomen en dat hij in 2022 in totaal € 12.120,- heeft opgenomen voor voornamelijk de huur, eten en kleding (onder de noemers “huur”, “etensgeld” en “kleedgeld”). In 2021 was het bruto bedrijfsresultaat met € 4.884,- een heel stuk lager (volgens [eiser 2] vanwege de coronapandemie) en lag het bedrag dat hij heeft opgenomen van zijn zakelijke bankrekening (€ 13.535,-) ruim bóven het bedrijfsresultaat van dat jaar. De marge tussen wat [eiser 2]
brutoaan inkomsten binnenkrijgt en wat hij uitgeeft, is op basis van deze gegevens dus zeker niet groot te noemen. Wat het
nettobedrijfsresultaat is, heeft [eiser 2] overigens helemaal niet toegelicht. Hij heeft ook geen bankafschriften van zijn eigen bankrekening en van zijn zakelijke bankrekening overgelegd, maar alleen de hiervoor genoemde overzichten van de boekhouder.
2.5.
[eiser 2] moet voldoende draagkracht hebben om de huur zelfstandig te kunnen betalen
naastde andere kosten van huisvesting en levensonderhoud. Verhuurders hebben terecht serieuze twijfels daarbij gesteld. Met de huidige verdeling van de kosten tussen moeder en zoon zoals die is af te leiden uit de stukken, zou [eiser 2] in ieder geval de kosten voor energie en water en de gemeentelijke en regionale belastingen moeten betalen, bovenop de huur en kosten van het levensonderhoud die hij nu al betaalt. De kosten voor energie en water en de gemeenschappelijke en regionale belastingen komen in 2023 uit op ongeveer € 400,- à € 500,- per maand extra (€ 4.800,- tot € 6.000,- per jaar extra). Dat is af te leiden uit de bankafschriften van de bankrekening van [eiser 1] over enkele maanden van 2023. Gelet op de beperkte gegevens die [eisers] hebben overgelegd over de financiële positie van [eiser 2], kan niet worden vastgesteld dat [eiser 2] voldoende financiële draagkracht heeft om de huur naast als alle andere vaste lasten zelfstandig te kunnen (blijven) betalen. Het bedrag aan huursubsidie waar [eiser 2] volgens zijn berekening in 2023 recht op zou hebben als hij alle kosten zelfstandig had moeten betalen, te weten € 280,- per maand (€ 3.360,- per jaar), is niet toereikend om de kosten voor energie, water en de gemeentelijke en regionale belastingen van te betalen. Als [eiser 2] dus zelfstandig
allekosten zou moeten betalen, biedt hij niet een voldoende financiële waarborg voor het betalen van de huur.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding?
2.6.
Dit onderdeel wordt (verder) niet inhoudelijk beoordeeld, omdat de eis al moet worden afgewezen op de grond dat [eiser 2] niet een voldoende financiële waarborg is voor het betalen van de huur.
Proceskosten
2.7.
[eisers] moeten de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van verhuurders op € 714,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 238,- en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 833,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, die aan de kant van verhuurders worden begroot op € 833,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
34286