In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2024 een beschikking gegeven inzake de verlenging van een voorlopig beslag dat eerder was verleend aan de verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De verzoekster had op 22 februari 2024 verlof gekregen om voorlopig beslag te leggen op de rechten van de belanghebbende, eveneens een besloten vennootschap. De voorzieningenrechter had in de eerdere beschikking bepaald dat het beslag op 15 maart 2024 om 12.00 uur zou vervallen, tenzij er voor die tijd een beschikking tot verlening van definitief verlof was betekend aan de belanghebbende.
Naar aanleiding van een verzoek van de verzoekster om aanhouding van de mondelinge behandeling in verband met schikkingsonderhandelingen, heeft de voorzieningenrechter op 12 maart 2024 de partijen gehoord. De verzoekster heeft aangegeven dat er een pandrecht zou zijn gevestigd door een investeringsmaatschappij en een bank op de in beslag genomen rechten. Na overleg met de betrokken partijen, waaronder de curator van de belanghebbende, is er geen bezwaar gemaakt tegen een verlenging van de termijn van het voorlopig beslag.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om de termijn van het voorlopig beslag te verlengen tot 12 april 2024, onder de voorwaarde dat de verzoekster de beschikking tot termijnverlenging tijdig zou betekenen aan de belanghebbende en een proces-verbaal van de betekening zou inschrijven in het octrooiregister. De overige voorwaarden uit de eerdere beschikking blijven van kracht, en de voorzieningenrechter heeft alle overige beslissingen aangehouden. Deze beschikking is gegeven door mr. N. Doorduijn op 12 maart 2024.