In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een hoekwoning in de buurt Beverwaard, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 233.000,-. Eiser betoogde dat de waarde ten hoogste € 187.000,- zou moeten zijn, verwijzend naar achterstallig onderhoud en de staat van de voorzieningen in de woning. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, door middel van een systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar zijn keuze voor vergelijkingsobjecten goed heeft onderbouwd en dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan de waardering te twijfelen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.