ECLI:NL:RBROT:2024:31

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/10/669426 / KG ZA 23-1058
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van schepen en opschorting van werkzaamheden in kort geding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Concordia Damen Shipbuilding B.V. een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, waaronder Shipyard Kladovo D.O.O., met betrekking tot de levering van schepen en de opschorting van werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft op 5 januari 2024 uitspraak gedaan. Concordia vorderde onder andere dat de gedaagden zouden worden veroordeeld tot de levering van schepen in afgebouwde staat en dat zij zich niet zouden beroepen op opschorting of retentierecht. De gedaagden hebben echter verweer gevoerd en betoogd dat zij niet verplicht zijn om de schepen te leveren zolang Concordia niet aan haar verplichtingen voldoet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op dit moment geen situatie is waarin de gedaagden hun werkzaamheden opschorten of een retentierecht inroepen. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet vaststellen dat er in de toekomst geen grond zou bestaan voor een gerechtvaardigd beroep op een opschortings- of retentierecht door de gedaagden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van Concordia niet toewijsbaar zijn, omdat er verschillende toekomstige scenario's denkbaar zijn waarin een beroep op een opschortings- of retentierecht gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Concordia is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669426 / KG ZA 23-1058
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONCORDIA DAMEN SHIPBUILDING B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Lochem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Lochem,
3. rechtspersoon naar vreemd recht
SHIPYARD KLADOVO D.O.O.,
gevestigd te Kladovo, Servië,
gedaagden,
advocaat mr. H.W. ten Katen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna enerzijds Concordia en anderzijds, voor zover elk afzonderlijk [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Kladovo, of allen gezamenlijk [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 december 2023, waarop [gedaagde partij] vrijwillig zijn verschenen;
  • overzicht producties 1-12 van Concordia;
  • overzicht nadere producties 13 en 14 van Concordia;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1-8;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde partij] met producties 9-17;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde partij] met productie 18;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 12 december 2023 en de toen door partijen overgelegde pleitnota’s.

2.De feiten

2.1.
Concordia heeft de bouw van meerdere scheepscasco’s uitbesteed aan [gedaagde 1] en de afbouw van een passagiersschip aan [gedaagde 2].
2.2.
Tussen partijen bestaan op dit moment de volgende projecten en overeenkomsten:
De bouw van een scheepscasco in het kader van het “Parsifal” project. Hiertoe is een overeenkomst gesloten tussen Concordia en [gedaagde 1] (hierna: project nr. 1);
De afbouw van het passagierschip. Hiertoe is een overeenkomst gesloten tussen Concordia en [gedaagde 2] (hierna: project nr. 2);
De bouw van de “Quinto tanker”. Hiertoe is een overeenkomst gesloten tussen Concordia en [gedaagde 1] (hierna: project 3).
2.3.
Kladovo is ten aanzien van deze casco’s en de afbouw van het passagiersschip de onderaannemer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De bouw hiervan vindt plaats bij Kladovo in Servië.

3.Het geschil

3.1.
Concordia vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde partij] ieder voor zich en hoofdelijk:
Ten aanzien van het ingeroepen opschortings- en retentierecht
1. te verbieden zich vanwege prijsstijgingen en/of een vordering tot verhoging van de contractueel overeengekomen prijs om welke reden dan ook te beroepen op opschorting of staking van het werk dan wel op welk ander recht dan ook alsmede te verbieden om een retentierecht dan wel welk ander recht dan ook in te roepen ten aanzien van de projecten nrs. 1, 2 en 3 totdat over deze vermeende vordering of vorderingen van [gedaagde partij] in een door hen aan te spannen bodemprocedure is beslist, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000.000,00,
2. te veroordelen tot het onverkort voortzetten van de werkzaamheden ten aanzien van de projecten nrs. 1, 2 en 3 zonder daarbij ten aanzien van elk van deze projecten een beroep te doen op opschorting of staking van het werk dan wel op welk ander recht dan ook alsmede te verbieden om een retentierecht dan wel welk ander recht dan ook in te roepen ten aanzien van de projecten nrs. 1, 2 en 3, totdat over deze vermeende vordering of vorderingen van [gedaagde partij] in een door hen aan te spannen bodemprocedure is beslist, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000.000,00,
Ten aanzien van de levering van de schepen
Primair
3. te veroordelen de schepen ten aanzien van de projecten nrs. 1, 2 en 3 te leveren in afgebouwde staat zoals omschreven in de respectievelijke overeenkomsten in Werkendam op uiterlijk:
1. ten aanzien van het schip in het kader van project nr. 1: 28 februari 2024;
2. ten aanzien van het schip in het kader van project nr. 2: 31 januari 2024;
3. ten aanzien van het schip in het kader van project nr. 3: 31 maart 2024,
en [gedaagde partij] daarbij per schip c.q. project te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00 voor elke dag dat zij niet aan deze onder 3 (primair) van het petitum genoemde veroordeling voldoen met een maximum van € 10.000.000,00.
Subsidiair
te veroordelen de schepen ten aanzien van de projecten nrs. 1, 2 en 3 te leveren in afgebouwde staat zoals omschreven in de respectievelijke overeenkomsten in Werkendam op een door de voorzieningenrechter te bepalen en vast te stellen datum en [gedaagde partij] daarbij per schip c.q. project te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00 voor elke dag dat zij niet aan deze onder 3 (subsidiair) van het petitum genoemde veroordeling voldoen met een maximum van € 10.000.000,00.
Uiterst subsidiair
te veroordelen de schepen ten aanzien van de projecten nrs. 1, 2 en 3 te leveren in afgebouwde staat zoals omschreven in de respectievelijke overeenkomsten in Werkendam.
Met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van dit geding.
3.2.
Concordia legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagde partij] hebben recent hun werkzaamheden met betrekking tot de projecten 1, 2 en 3 stilgelegd, omdat zij extra geld willen ten aanzien van project 1 bovenop de overeengekomen contractprijzen vanwege prijsstijgingen van het materiaal door de oorlog in Oekraïne en vanwege beweerdelijk meerwerk met betrekking tot de coating van de tanks. De opschorting van de werkzaamheden is ten onrechte, omdat Concordia tot nu toe meer dan aan al haar verplichtingen heeft voldaan en er is geen sprake van meerwerk. Ook volgt uit de contractuele bepalingen dat [gedaagde partij] het werk op alle aan de orde zijnde schepen niet mogen opschorten en geen retentierecht mogen uitoefenen.
3.3.
[gedaagde partij] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Concordia in de kosten van het geding. Zij betogen daartoe – kort weergegeven – het volgende. [gedaagde partij] zijn niet bereid de schepen te leveren als Concordia niet aan haar verplichtingen voldoet. Daarnaast is het technisch onmogelijk om op de gevorderde data na te komen. [gedaagde partij] zijn daartoe op grond van het contract ook niet verplicht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dit is een internationale zaak, omdat Kladovo is gevestigd in Servië. Concordia stelt dat de voorzieningenrechter ten aanzien van Kladovo bevoegd is op grond van artikel 7 lid 1 Rv. [gedaagde partij] voeren aan dat ten aanzien van Kladovo de voorzieningenrechter niet bevoegd is als het standpunt van Concordia, dat de drie bouwcontracten los van elkaar dienen te worden gezien, juist is. Dat is echter, zo begrijpt de voorzieningenrechter uit de inhoud en de strekking van de stellingen van Concordia, niet het standpunt van Concordia. Concordia stelt immers dat de drie overeenkomsten samenhangen met elkaar en ook met het geschil als geheel. De stelling van Concordia, dat de voorzieningenrechter ten aanzien van Kladovo bevoegd is op grond van artikel 7 lid 1 Rv is door Kladovo niet weersproken. Tussen partijen is dan ook – terecht – niet in geschil dat de voorzieningenrechter in deze rechtbank bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is.
4.2.
Het spoedeisend belang van Concordia vloeit, ondanks de betwisting daarvan door [gedaagde partij], voort uit de aard van de vorderingen.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter de behoefte van Concordia aan duidelijkheid op korte termijn begrijpt. De vorderingen van Concordia zijn echter niet toewijsbaar. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.4.
Vaststaat dat zich nu geen situatie voordoet, waarbij [gedaagde partij] hun werkzaamheden opschorten en/of een retentierecht inroepen, zodat een verbod niet kan zien op de huidige situatie. De voorzieningenrechter kan op dit moment niet vaststellen dat er in de toekomst geen grond zal bestaan voor een gerechtvaardigd beroep door een of meer van gedaagden op een opschortings- of retentierecht. Nu is immers niet te voorzien of zich ten tijde van de aflevering van de schepen zodanige omstandigheden zullen voordoen die meebrengen dat op dat moment een beroep op een opschorting- of retentierecht, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, gerechtvaardigd moeten worden geacht. De visie van Concordia dat uit de contractuele bepalingen blijkt dat een opschortings- en retentierecht niet aan de orde kan zijn omdat [gedaagde partij] pas aanspraak kunnen maken op betaling na levering van de casco’s en het passagiersschip, acht de voorzieningenrechter onjuist. Er zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter verschillende toekomstige scenario’s denkbaar waarin een beroep op een opschorting- of retentierecht gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
4.5.
De realiteit kan zijn dat een bodemprocedure geen passende oplossing biedt, omdat de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van betrokken partijen niet zodanig is dat zij zich kunnen permitteren de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van de contracterende partijen beheerst, brengt mee dat die partijen over en weer rekening zullen dienen te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen. Of een beroep op een opschortings- of retentierecht op het moment dat dat wordt gedaan te rechtvaardigen is, kan slechts in de concrete omstandigheden van het betreffende geval worden beoordeeld. Dat staat in de weg aan het toewijzen van de gevorderde voorziening als weergegeven onder 3.1, nrs. 1 en 2.
4.6.
Het bovenstaande geldt ook voor de primaire vordering als weergegeven onder 3.1, nr. 3. Daar valt aan toe te voegen dat een veroordeling om iets te doen voor een bepaalde datum (nakoming) op straffe van verbeurte van een dwangsom niet in de rede ligt als aannemelijk is dat nakoming voor die datum niet (meer) mogelijk is. [gedaagde partij] hebben gemotiveerd betwist dat levering voor de door Concordia genoemde data mogelijk is. Dat het wel mogelijk is voor [gedaagde partij] om voor de data zoals gevorderd te leveren, kan door de voorzieningenrechter niet worden vastgesteld, maar lijkt voorshands niet aannemelijk.
4.7.
Ook ten aanzien van de subsidiaire vordering zoals weergegeven onder 3.1, nr. 3, geldt het onder 4.4 tot en met 4.6 overwogene. Als mogelijk, afhankelijk van de omstandigheden waaronder dat gebeurt, een opschortings- of retentierecht kan worden ingeroepen, impliceert dat reeds dat een veroordeling om de schepen op een bepaalde vast te stellen datum te leveren op straffe van verbeurte van een dwangsom niet kan worden uitgesproken.
4.8.
Ten aanzien van de uiterst subsidiaire vordering, zoals weergegeven onder 3.1, nr. 3 valt daar nog het volgende aan toe te voegen. Welke rechten en verplichtingen uit overeenkomsten voortvloeien, wordt niet louter bepaald door hetgeen letterlijk in die overeenkomsten is beschreven. [gedaagde partij] hebben aangevoerd dat er belangrijke wijzingen van omstandigheden zijn geweest, waaronder meerwerk en onvoorziene enorme stijging van staalprijzen en andere kosten, wat voor partijen aanleiding is geweest staal in China te bestellen, welk staal vervolgens veel later is geleverd dan door partijen is beoogd. Dat heeft geleid tot vertraging van het totale project met daaruit voortvloeiende problemen in de planning van de werkzaamheden van de werf in Kladovo. [gedaagde partij] hebben er terecht op gewezen dat indien het noodzakelijke staal niet beschikbaar is, het casco van een schip niet gebouwd kan worden. Vertraging in de uitvoering van het project brengt met zich dat ook de planning van andere projecten soms zal dienen te worden aangepast. Een en ander heeft tot gevolg dat precieze nakoming, zoals die uit de gesloten overeenkomsten oorspronkelijk zou voortvloeien mogelijk niet meer van [gedaagde partij] kan worden gevergd. Dat brengt mee dat ook deze vordering niet toewijsbaar is.
4.9.
Concordia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 697,00
- nakosten
€ 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.546,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Concordia in de proceskosten van € 1.546,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Concordia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Concordia € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.
[3242/1729]