ECLI:NL:RBROT:2024:3302
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen de aanslag zuiveringsheffing door de Rechtbank Rotterdam
In deze uitspraak van 5 april 2024 beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 13 april 2023 het bezwaar van eiser tegen een aanslag zuiveringsheffing ongegrond verklaarde. De aanslag, opgelegd op 30 september 2022 voor het jaar 2021, bedroeg € 1.433,49. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft in zijn beroepschrift en tijdens de zitting op 30 januari 2024 voornamelijk gronden aangevoerd die betrekking hebben op de WOZ-waarde van het vastgoed, terwijl deze niet relevant zijn voor de zuiveringsheffing. De rechtbank heeft eiser verzocht om binnen vier weken de gronden van het beroep te specificeren, maar ontving geen relevante bezwaren tegen de aanslag. Tijdens de zitting heeft eiser wel aangevoerd dat de aanslag te hoog is vastgesteld, maar deze stelling was niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar zich aan de relevante bepalingen heeft gehouden en dat de hoogte van de aanslag voldoende is onderbouwd. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.