ECLI:NL:RBROT:2024:3302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
ROT 23/3255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de aanslag zuiveringsheffing door de Rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van 5 april 2024 beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 13 april 2023 het bezwaar van eiser tegen een aanslag zuiveringsheffing ongegrond verklaarde. De aanslag, opgelegd op 30 september 2022 voor het jaar 2021, bedroeg € 1.433,49. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft in zijn beroepschrift en tijdens de zitting op 30 januari 2024 voornamelijk gronden aangevoerd die betrekking hebben op de WOZ-waarde van het vastgoed, terwijl deze niet relevant zijn voor de zuiveringsheffing. De rechtbank heeft eiser verzocht om binnen vier weken de gronden van het beroep te specificeren, maar ontving geen relevante bezwaren tegen de aanslag. Tijdens de zitting heeft eiser wel aangevoerd dat de aanslag te hoog is vastgesteld, maar deze stelling was niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar zich aan de relevante bepalingen heeft gehouden en dat de hoogte van de aanslag voldoende is onderbouwd. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
[verweerder]
(gemachtigde: mr. E. Blom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 april 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij aanslagbiljet van 30 september 2022 voor het jaar 2021 een aanslag zuiveringsheffing bedrijf opgelegd van € 1.433,49 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en van verweerder deelgenomen. Tevens was [persoon A] namens verweerder aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De aanslag die is opgelegd gaat alleen over de zuiveringsheffing. Voor die heffing wordt de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf gebruikt. Desondanks zijn er in bezwaar door de gemachtigde van eiser alleen WOZ-gerelateerde bezwaargronden opgenomen.
3. In het beroepschrift zijn wederom alleen maar WOZ gerelateerde gronden opgenomen. De gemachtigde van eiser noemt bijvoorbeeld dat de waarde van het vastgoed apert onjuist is vastgesteld. Maar in deze zaak is helemaal geen waarde vastgesteld. De gemachtigde van eiser voert verder aan dat geen geschikte referentiepanden zijn gebruikt, dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gebrekkige onderhoudssituatie, de lokale verpaupering/verloedering, het rompslompforfait en de waardehausse van de afgelopen jaren. Dat zijn allemaal gronden die te maken hebben met de waardering van onroerend goed, maar niets te maken hebben met de zuiveringsheffing.
4. De rechtbank heeft daarom bij brief van 11 mei 2023 aan de gemachtigde van eiser verzocht binnen vier weken de gronden van het beroep mede te delen.
5. Binnen de gegeven termijn zijn geen gronden gericht tegen de zuiveringsheffing ontvangen. Wel is op 29 december 2023 van gemachtigde van eiser een zogenaamde pinpointbrief ontvangen. Hierin staan, naar vaste gewoonte van deze gemachtigde, niet op de zaak betrekking hebbende algemeen geformuleerde gronden, die zien op een vastgestelde WOZ waarde.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser uiteindelijk aangevoerd dat de aanslag zuiveringsheffing te hoog is vastgesteld. Volgens de gemachtigde is onduidelijk hoe verweerder aan het aantal vervuilingseenheden komt.
Daargelaten dat deze grond tardief is, staat in het verweerschrift op duidelijke wijze uiteengezet hoe op basis van het watergebruik van [adres] , met daarbij een (ruime) aftrek voor de bovenwoning, op het aantal vervuilingseenheden van 21,3 is uitgekomen. Het waterverbruik is onderbouwd met gegevens van het waterleidingbedrijf.
Gelet hierop heeft verweerder het gebruikte aantal vervuilingseenheden en daarmee de hoogte van de aanslag voldoende onderbouwd.
7. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verder aangevoerd dat vanwege corona lagere belastingaanslagen opgelegd moesten worden. Deze algemene stelling is verder niet onderbouwd en is eigenlijk niet meer dan een mening van de gemachtigde van eiser.
Hoe dan ook, verweerder heeft zich aan alle relevante bepalingen voor het opleggen van een aanslag zuiveringsheffing (bedrijf) voor het jaar 2021 gehouden en verweerder heeft, zoals hiervoor overwogen, de hoogte daarvan voldoende onderbouwd.
8. Tot slot bestaat voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ontvangen op 26 oktober 2022. De redelijke termijn is op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan dus niet verstreken.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.