ECLI:NL:RBROT:2024:3304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/2370 en 24/25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen afwijzing handhavingsverzoek geluidschermen horecabedrijf

Op 20 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening vroeg tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek met betrekking tot geluidschermen op een terras van een horecabedrijf in Dordrecht. Verzoekster had op 1 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar handhavingsverzoek. Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht had het handhavingsverzoek op 23 januari 2024 afgewezen, maar had wel een dwangsom van € 1.442,- toegekend voor het niet tijdig nemen van een besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij de voorlopige voorziening, omdat de geluidschermen al lange tijd aanwezig waren en het horecabedrijf niet meer geëxploiteerd werd. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en verwees het beroep tegen het bestreden besluit naar het college voor behandeling in bezwaar. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat verzoekster het besluit op bezwaar kon afwachten. De rechtbank droeg het college op om het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2370 en 24/25
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht

(gemachtigde: mr. P.J. van Bruggen).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde-belanghebbende 1] uit Dordrecht en [derde-belanghebbende 2] uit Amsterdam (derde-belanghebbenden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek wegens geluidschermen op het terras van derde-belanghebbende aan de [adres 1] in Dordrecht (het perceel).
1.1.
Verzoekster heeft op 1 januari 2024 beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar handhavingsverzoek (ROT 24/25).
1.2.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 23 januari 2024 afgewezen en een dwangsom ter hoogte van € 1.442,- vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek toegekend aan verzoekster. Verzoekster heeft hangende het beroep niet tijdig een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
1.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en partner en de gemachtigde van het college.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Het college heeft met het besluit van 8 oktober 2019 een omgevingsvergunning verleend aan derde-belanghebbende voor het inrichten van een horecaterras in de achtertuin van het perceel.
2.1.
In de uitspraak van de rechtbank van 7 juli 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8293, is het beroep van onder meer verzoekster gegrond verklaard en is de tijdelijke omgevingsvergunning vernietigd, omdat het college onder meer in het kader van de ruimtelijke aanvaardbaarheid de totale geluidsbelasting van de inrichting onvoldoende heeft onderzocht.
3. Verzoekster woont aan de [adres 2] in Dordrecht. Dit is een zijstraat van de Wijnstraat. Vanuit haar woning heeft zij zicht op de locatie.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 29 augustus 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5. Voor een goede behandeling van de zaak zal de voorzieningenrechter eerst het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek beoordelen. Vervolgens wordt bepaald of het beroep tegen het bestreden besluit dient te worden doorverwezen. Tot slot zal het verzoek om voorlopige voorziening worden beoordeeld.
Beroep niet tijdig beslissen (ROT 24/25)
6. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van dit beroep. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
6.1.
Het college heeft met het besluit van 24 januari 2024 alsnog een besluit op het handhavingsverzoek genomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in datzelfde besluit tevens de maximaal te verbeuren dwangsom van € 1.442,- heeft vastgesteld. Nu verzoeker geen belang meer heeft bij een oordeel over het niet tijdig nemen van het besluit, is het beroep hiertegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk.
6.2.
Gelet op artikel 8:74, tweede lid, van de Awb moet het college aan verzoeker het griffierecht betalen. Verzoeker had het beroep niet hoeven instellen als het college tijdig een besluit had genomen.
Het beroep tegen het bestreden besluit (ROT 23/6679)
7. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van het vierde lid kan de beslissing op het beroep worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is.
7.1.
Het besluit komt niet tegemoet aan verzoekster aangezien in dat besluit haar handhavingsverzoek wordt afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de inhoudelijke bezwaren van verzoekster dienen te worden terugverwezen naar het college. Het van rechtswege beroep tegen het alsnog genomen besluit dient door het college in behandeling te worden genomen als bezwaar tegen dat besluit, zodat op grond daarvan een heroverweging van de afwijzing van het handhavingsverzoek kan plaatsvinden. Het verzoek om voorlopige voorziening zal de voorzieningenrechter vervolgens aanmerken als een verzoek om voorlopige voorzieningen hangende het te nemen besluit op het bezwaar.
Verzoek om voorlopige voorziening
8. Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Belanghebbendheid
8.1.
Het college stelt in verweer dat verzoekster bij nader inzien geen belanghebbende bij haar verzoek om handhaving is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Daartoe voert het college aan dat verzoekster geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de geluidschermen.
8.2.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
8.3.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
8.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster belanghebbende. Zij woont op korte afstand van het perceel en ze kijkt vanuit haar woning uit op de geluidschermen. Dat is ruim zicht, en bijvoorbeeld niet vanuit slechts een bepaalde hoek. Mede gelet op de voorgeschiedenis waarin verzoekster ook altijd belanghebbende is geacht bij de ruimtelijke besluiten over het bewuste perceel, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het betoog van het college te volgen dat dit zicht nu onvoldoende is om belang aan te nemen. Verzoekster ondervindt feitelijke gevolgen van enige betekenis en heeft persoonlijk belang bij de afwijzing van haar handhavingsverzoek. Zij is dan ook belanghebbende bij het besluit tot afwijzing van haar handhavingsverzoek.
Spoedeisend belang
8.5.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
8.6.
Verzoekster heeft een handhavingsverzoek bij het college ingediend tegen de aanwezige geluidschermen in de tuin van het perceel. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat met de vernietiging van de tijdelijke omgevingsvergunning van 8 oktober 2019 er geen omgevingsvergunning is voor de geluidschermen. Deze zijn daar dus illegaal aanwezig. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd toegelicht dat zij spoedeisend belang heeft bij verwijdering van deze geluidschermen, omdat zij elke dag vanaf de achterzijde van haar woning hierop uitkijkt. Deze geluidschermen staan symbool voor de jarenlange strijd die zij gevoerd heeft tegen het terras. Verzoekster ervaart dit als zeer emotioneel belastend. Zij ziet gelet op de vernietiging van de omgevingsvergunning niet in dat deze geluidschermen nu nog langer moeten blijven staan. [derde-belanghebbende 1] vertrekt als huurster op korte termijn uit het pand. Verzoekster vreest dat de geluidschermen straks door niemand meer verwijderd kunnen of zullen worden.
8.7.
De voorzieningenrechter heeft goed geluisterd naar wat verzoekster aan hem heeft verteld over waarom het voor haar zo van belang is dat de geluidsschermen zo snel mogelijk worden verwijderd. Hij is alle belangen afwegende echter van oordeel dat verzoekster nu toch geen spoedeisend belang heeft dat maakt dat het college onmiddellijk zou moeten optreden tegen de geluidschermen. Hoewel de voorzieningenrechter ziet dat verzoekster door alles wat er in het verleden gebeurd is veel stress ondervindt van de geluidschermen, is dit onvoldoende om nu een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat deze schermen onmiddellijk moeten worden verwijderd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de geluidschermen daar al lang staan. Het horecabedrijf gaat binnenkort verhuizen. Verder vindt er momenteel geen exploitatie van het terras plaats. Dat mag immers niet meer nu daar geen omgevingsvergunning meer voor is. De verhuizing op korte termijn naar een andere locatie van [derde-belanghebbende 1] als huurster maakt ook niet dat er daarom sprake is van spoedeisendheid. Immers resteert dan de eigenaar van het perceel als degene die de macht heeft om een einde te maken aan een eventuele overtreding. Gelet hierop valt niet in te zien dat verzoekster het besluit op bezwaar niet kan afwachten. In dat besluit moet bijvoorbeeld eerst nog eens goed gekeken worden naar de vraag of het eigenlijk wel klopt wat het college nu zegt, namelijk dat de geluidsschermen in de huidige staat een andere functie hebben gekregen en vergunningvrij aanwezig mogen zijn als tuinmeubilair. En, als het college wél bevoegd is om terzake handhavend op te treden, naar de vraag of het college de bij handhaving betrokken belangen van verzoekster en de huurster wel goed tegen elkaar heeft afgewogen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit op het handhavingsverzoek niet-ontvankelijk, verwijst het beroep gericht tegen het bestreden besluit naar het college, zodat het college dat als bezwaar tegen het bestreden besluit in behandeling kan nemen. Het verzoek om voorlopige voorziening wijst de voorzieningenrechter af. Voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit draagt de rechtbank het college op om het griffierecht aan verzoekster te vergoeden. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht in het verzoek om voorlopige voorziening, omdat het verzoek is afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling in beide zaken bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken dat er proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak inzake het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze. Partijen zijn er ook op gewezen dat tegen de mondelinge uitspraak inzake het verzoek om voorlopige voorziening geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter
Zaaknummer ROT 24/25
-verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk
-bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden.
-verwijst het beroep voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit van 23 januari 2024 naar het college om op het bezwaar te beslissen;
Zaaknummer 24/2370
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024 door mr. V. van Dorst, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Zaaknummer ROT 24/5

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Zaaknummer ROT 24/2370
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.