ECLI:NL:RBROT:2024:3405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
1060641
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Factuurfraude en aansprakelijkheid bij verkeerde betaling tussen partijen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2024, staat de kwestie van factuurfraude centraal. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.H. Mathijssen, heeft een geschil met de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F.D.P. Nobel, over een chartervlucht die in 2021 is geboekt. De gedaagde heeft een betaling van € 13.550,- gedaan aan een frauduleuze rekening, waardoor de eiseres stelt dat de gedaagde nogmaals moet betalen. De kantonrechter oordeelt dat beide partijen in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor de factuurfraude, wat betekent dat de gedaagde € 6.775,- aan de eiseres moet betalen, evenals een bedrag van € 400,- voor catering. Daarnaast zijn er kosten voor buitengerechtelijke incasso en vertaalkosten toegewezen aan de gedaagde. De rechter benadrukt dat de zaak een internationaal karakter heeft, gezien de vestiging van de gedaagde in Italië, en dat de Rechtbank Rotterdam bevoegd is op basis van de algemene voorwaarden van de eiseres. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10606041 CV EXPL 23-19949
datum uitspraak: 12 april 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.H. Mathijssen,
tegen
[gedaagde] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] (Italië),
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.D.P. Nobel.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 april 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 19 januari 2024 van [eiseres] , met bijlagen;
  • de bijlage die [gedaagde] tijdens de zitting heeft overgelegd;
  • de spreekaantekeningen van mr. Mathijssen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Nobel.
1.2.
Op 1 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [persoon A] (directeur van [eiseres] );
  • mr. Mathijssen;
  • de heer [persoon B] (bestuurder van [gedaagde] , via Teams)
  • mevrouw R. Russo (tolk, via Teams)
  • mr. Nobel.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
[gedaagde] heeft in 2021 via [eiseres] een chartervlucht voor drie personen van Belgrado naar Biggin Hill (VK) geboekt. De e-mailcorrespondentie over die vlucht en de bijbehorende facturen is op een gegeven moment overgenomen door een onbekende derde of derden (hierna: de oplichters. [gedaagde] heeft daardoor de factuur voor de vlucht van € 13.550,- overgemaakt op een Portugees bankrekeningnummer, dat niet van [eiseres] is. Volgens [gedaagde] heeft zij daarmee bevrijdend betaald. [eiseres] vindt dat [gedaagde] nogmaals de factuur moet betalen. Daarnaast eist [eiseres] betaling van de factuur voor de catering op de vlucht van € 400,-, rente en kosten.
Samenvatting en conclusie
2.2.
In deze zaak is sprake van factuurfraude. De kantonrechter vindt dat beide partijen daarvan in gelijke mate een verwijt kan worden gemaakt. Daarom moet [gedaagde] de helft van de factuur voor de vlucht betalen aan [eiseres] (€ 6.775,-). De factuur van de catering moet [gedaagde] ook betalen (€ 400,-). Aan hoofdsom wordt dan ook € 7.175,- toegewezen. Over dat bedrag is [gedaagde] handelsrente verschuldigd. [gedaagde] moet daarnaast aan [eiseres] een vergoeding betalen voor buitengerechtelijke en vertaalkosten. De proceskosten moet [gedaagde] ook betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.3.
Omdat [gedaagde] gevestigd is in Italië, heeft de zaak een internationaal karakter. Op grond van artikel 11 sub c van de algemene voorwaarden van [eiseres] is de Rechtbank Rotterdam bevoegd om dit geschil te behandelen en is daarop Nederlands recht van toepassing. Partijen zijn het daar ook over eens.
De factuur voor de vlucht
2.4.
De kantonrechter legt eerst uit wat er precies is gebeurd rondom de factuur voor de vlucht.
Gang van zaken
2.5.
Het e-mailadres van [eiseres] is [e-mailadres 1] .com. Het e-mailadres van [gedaagde] is [e-mailadres 2] .com.
2.6.
Op 27 februari 2021 heeft [eiseres] per e-mail de door [gedaagde] geboekte vlucht van Tirana naar Biggin Hill (UK) op 7 maart 2021 bevestigd. In die e-mail heeft zij ook de factuur voor de vlucht meegestuurd. Daarop staan de volgende betaalgegevens:

[ AFBEELDING MET HIERIN NAMEN EN BANKGEGEVENS VAN PARTIJEN ]

2.7.
Op 2 maart 2021 om 08.09 uur ontving [gedaagde] een e-mail van het e-mailadres van [eiseres] met als antwoordadres flightcare. [eiseres] @mail.com (van de oplichters) met de volgende inhoud:

Please i was informed by our accounting that we experienced a heavy cash flow in our bank account which I issued with the invoice and cant receive any incoming payments in it until balanced.
So please we kindly request to know when payment will be processed so that we can issue you our other bank account with a revised invoice to proceed with payment.
2.8.
De vertrekluchthaven is op enig moment op verzoek van [gedaagde] gewijzigd naar Belgrado. De oplichters hebben [gedaagde] een bevestiging daarvan gestuurd vanaf het e-mailadres [e-mailadres 1] .com (van de oplichters). [gedaagde] heeft op die e-mail gereageerd per e-mail van 5 maart 2021 om 10.35 uur aan datzelfde adres, met het verzoek om een aangepaste bevestiging en factuur. Vanaf 5 maart 2021 voert ook [eiseres] e-mailcorrespondentie met de oplichters via het e-mailadres [e-mailadres 3] .com over de vlucht. Naar dat (verkeerde) e-mailadres heeft [eiseres] op 5 maart 2021 om 12.12 uur een aangepaste bevestiging en een aangepaste factuur (Belgrado in plaats van Tirana) gestuurd. Diezelfde dag om 12.28 uur ontving [gedaagde] ook een e-mail van de oplichters met een aangepaste bevestiging en een aangepaste factuur. Daarnaast zijn de betaalgegevens op die factuur ten opzichte van de originele factuur van [eiseres] veranderd in:

[ AFBEELDING MET HIERIN NAMEN EN BANKGEGEVENS VAN PARTIJEN ]

2.9.
Op 5 maart 2021 heeft [gedaagde] via een spoedprocedure opdracht gegeven aan haar bank om € 13.550,- over te maken naar het Portugese bankrekeningnummer. Die spoedopdracht heeft de bank geweigerd. [gedaagde] heeft daarna een reguliere betaalopdracht gegeven, die op maandag 8 maart 2021 is uitgevoerd.
2.10.
Op zondag 7 maart 2021 om 14.10 stuurt [eiseres] een e-mail aan zowel [gedaagde] als de oplichters, met daaronder de e-mailcorrespondentie die zij de afgelopen dagen had gevoerd met de oplichters over de vlucht. [gedaagde] reageert om 14.18 uur op die e-mail dat zij de eerdere e-mails niet heeft ontvangen en dat [eiseres] een verkeerd e-mailadres had gebruikt.
Factuurfraude
2.11.
Er is in deze zaak sprake van factuurfraude. Daar zijn partijen het over eens. De oplichters hebben e-mailadressen aangemaakt die nauwelijks afweken van de echte e-mailadressen van [eiseres] en [gedaagde] , waardoor het partijen niet is opgevallen dat zij correspondeerden met oplichters. De vraag wie in het algemeen moet opdraaien voor de factuurfraude, heeft de Hoge Raad beantwoord. [1] Het uitgangspunt is dat degene die verkeerd betaalt (in dit geval dus [gedaagde] ) in beginsel nog een keer moet betalen. Dat kan anders zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het aan de schuldeiser (in dit geval [eiseres] ) kan worden toegerekend dat de schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) de frauduleuze factuur voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. De omstandigheden kunnen ook van dien aard zijn dat het slechts in een bepaalde mate aan schuldeiser moet worden toegerekend dat de schuldeiser er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat hij aan de schuldeiser betaalde, en dat dit voor het overige voor rekening en risico van de schuldenaar blijft. Bij de beoordeling wat aan wie kan worden toegerekend kan ook een rol spelen of partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om factuurfraude te voorkomen.
2.12.
Op grond van de volgende bijzondere omstandigheden komt de kantonrechter tot de conclusie dat partijen allebei steken hebben laten vallen en alerter hadden moeten zijn.
2.13.
Ten eerste had [gedaagde] aan de e-mail van 2 maart 2021 (zie 2.7) kunnen zien dat er iets niet klopte. Hoewel het er op lijkt dat de e-mail afkomstig is van [eiseres] , is het gebruikte antwoordadres dat van de oplichters. De e-mail had daarnaast vragen moeten oproepen bij [gedaagde] , gelet op de vreemde inhoud en opmaak, lettertype en taal die afweek van eerdere e-mails van [eiseres] . Daar staat tegenover dat [gedaagde] een paar uur later (om 11.09 uur) op de e-mail heeft gereageerd naar de oplichters, maar ook aan een correct e-mailadres van [eiseres] in de cc (sales@ [eiseres] .com). Daarin vraagt [gedaagde] of zij inderdaad een ander bankrekeningnummer moet gebruiken. [eiseres] had de frauduleuze e-mail van 2 maart 2021 (die [gedaagde] meestuurde met haar latere e-mail) dus kunnen opmerken, zeker gelet op de vraag van [gedaagde] over het te gebruiken bankrekeningnummer. [eiseres] heeft echter niet op die e-mail gereageerd.
2.14.
Bovendien heeft [eiseres] vanaf 5 maart 2021 een paar dagen e-mailcorrespondentie gevoerd met de oplichters over de vlucht. [eiseres] heeft daarin onder andere de aangepaste factuur gestuurd aan de oplichters, die de oplichters op hun beurt konden aanpassen met verkeerde bankgegevens. Dat [eiseres] dagenlang correspondeerde met de oplichters is haar niet opgevallen, ook niet toen [gedaagde] haar op 7 maart 2021 erop attendeerde dat zij de eerdere e-mails niet had ontvangen (zie 2.10). Daar staat tegenover dat ook [gedaagde] zich had moeten afvragen met wie [eiseres] dan had gecorrespondeerd over de vlucht. Dat partijen dit op 7 maart 2021 niet is opgevallen, is vooral vervelend omdat [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat zij de betaling aan de oplichters tot maandagochtend 8 maart 2021 had kunnen tegenhouden.
2.15.
[eiseres] stelt dat zij inmiddels haar protocol heeft aangescherpt en nu standaard via twee communicatiekanalen contact heeft met haar klanten over hoge facturen. Dat impliceert dat de werkwijze van [eiseres] verbeterd kon worden. Kennelijk is het haar ook pas op 17 maart 2021 opgevallen dat [gedaagde] de facturen nog niet aan haar had betaald.
2.16.
Tot slot zijn partijen het erover eens dat niet vastgesteld kan worden wiens server is gehackt om de e-mailcorrespondentie te onderscheppen. Die omstandigheid laat de kantonrechter dus buiten beschouwing.
2.17.
De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat aan de verkeerde partij is betaald in dit geval aan beide partijen in gelijke mate kan worden toegerekend. Dat betekent dat de pijn van de factuurfraude in gelijke mate verdeeld moet worden. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld om € 6.775,- aan [eiseres] te betalen. De wettelijke handelsrente over dat bedrag wordt toegewezen vanaf 8 maart 2021, omdat uit de factuur die [eiseres] aan [gedaagde] heeft gestuurd blijkt dat het bedrag voor aanvang van de vlucht op 7 maart 2021 betaald moest zijn.
De factuur voor de catering
2.18.
[gedaagde] erkent dat zij de factuur voor de catering van € 400,- nog moet betalen aan [eiseres] . Daartoe wordt zij dan ook veroordeeld. De wettelijke handelsrente over € 400,- wordt toegewezen vanaf 8 dagen na 17 maart 2021, omdat [gedaagde] niet heeft betwist dat zij de factuur op 17 maar 2021 heeft ontvangen (productie 14 van [eiseres] ).
Buitengerechtelijke incassokosten
2.19.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 40,- toegewezen. Dit is het bedrag waarop [eiseres] recht heeft vanaf de dag na de uiterste betaaldatum (artikel 6:96 lid 4 BW). [eiseres] heeft niet gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Daarom bestaat geen recht op een hogere vergoeding.
Vertaalkosten
2.20.
[eiseres] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding voor het vertalen van de dagvaarding. Zij heeft die kosten onderbouwd met een offerte van een juridisch vertaalbureau. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De vertaalkosten van € 541,60 zijn toewijsbaar (artikel 6:96 BW en artikel 5 lid 2 van de Betekeningsverordening). De wettelijke rente wordt toegewezen.
Proceskosten
2.21.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op € 106,73 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.433,73. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
2.22.
De hoogte van het griffierecht past bij het deel van de eis dat is toegewezen. Het bedrag dat [eiseres] meer aan griffierecht heeft betaald hoeft [gedaagde] niet te betalen, omdat dat is gebaseerd op het deel van de eis dat is afgewezen. Die kosten waren dus onnodig.
Certificaat
2.23.
[eiseres] verzoekt om het vonnis te voorzien van een certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke en handelszaken conform artikel 53 Verordening (EG) nr. 1215/2012 (bijlage 1 van de Verordening 1215/2012). Hiertegen is geen verweer gevoerd. Dit certificaat zal separaat worden verstrekt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.24.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 7.215,- met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 6.775,- vanaf 8 maart 2021 en over een bedrag van € 400,- vanaf 26 maart 2021 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 541,60 aan vertaalkosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 april 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.433,73 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
49039

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:783, r.o. 3.1.2 en 3.1.3.