Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de heer [verzoeker] met mr. K. van der Bijl;
- de heer [belanghebbende 1] (via een digitale geluid- en beeldverbinding);
- mevrouw [belanghebbende 2] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontslag van een executeur in de nalatenschap van mevrouw [erflater 1] en de heer [erflater 2]. De verzoeker, de heer [verzoeker], heeft mevrouw [persoon A] verzocht om ontslagen te worden als mede-executeur vanwege gewichtige redenen, zoals bedoeld in artikel 4:149 lid 1 sub f en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is gestart met een verzoekschrift dat op 30 oktober 2023 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2024 waren de verzoeker en enkele belanghebbenden aanwezig, terwijl mevrouw [persoon A] niet verscheen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de afwikkeling van de nalatenschap vertraging heeft opgelopen en dat de verzoeker belemmeringen ondervond in zijn rol als executeur door het handelen van mevrouw [persoon A]. Er zijn meerdere redenen aangevoerd voor het ontslag, waaronder het niet nakomen van toezeggingen door mevrouw [persoon A] en fouten die zij heeft gemaakt bij de afwikkeling van de nalatenschap, wat heeft geleid tot materiële en immateriële schade voor de erfgenamen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de redenen voor ontslag voldoende gewicht hebben en heeft het verzoek van de heer [verzoeker] toegewezen.
De beslissing houdt in dat mevrouw [persoon A] met ingang van de datum van de beschikking als executeur is ontslagen, waardoor de heer [verzoeker] als enige executeur de nalatenschappen verder kan afwikkelen. De andere belanghebbenden hebben tijdens de behandeling aangegeven akkoord te gaan met het verzoek tot ontslag van mevrouw [persoon A].