ECLI:NL:RBROT:2024:3719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/10/674868 / JE RK 24-471
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006, die ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling tot aan de meerderjarigheid van de minderjarige, die op 13 september 2024 zal plaatsvinden. De moeder van de minderjarige is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, maar is wel correct opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al lange tijd geen zicht is op de minderjarige en haar moeder, wat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige vergroot. De Raad heeft aangegeven dat de schoolgang van de minderjarige stil ligt en dat er dringend hulp nodig is om haar te ondersteunen in deze kritieke periode.

De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, in overweging genomen. De kinderrechter oordeelt dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, met ingang van 3 april 2024 tot 13 september 2024, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. A. Verweij, in aanwezigheid van de griffier L.N. van Geest.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/674868 / JE RK 24-471
Datum uitspraak: 3 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
Rotterdam,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
Rotterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 2];
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 3] en [naam 4].
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft op een voor de rechtbank onbekende plaats.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan de meerderjarigheid, te weten tot 13 september 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. Doordat onduidelijk is waar [minderjarige] en de moeder verblijven, heeft de Raad beperkt onderzoek kunnen doen. De Raad ziet wel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] zit in de knel en de schoolgang is stil komen te liggen. Het is van belang dat gekeken wordt hoe [minderjarige] in de korte periode tot aan haar meerderjarigheid het beste geholpen kan worden. Als hiervoor een uithuisplaatsing nodig is, is dat voor de Raad een mogelijkheid.
4.2.
De GI sluit zich aan bij het standpunt van de Raad en erkent de zorgen. De GI wil het maximale doen voor [minderjarige], maar de periode tot aan haar meerderjarigheid is erg kort. Het is van belang dat de GI in contact kan komen met [minderjarige] en de moeder. Het is niet onmogelijk, maar wel lastig. Om ruimte te creëren voor [minderjarige] en te werken aan haar eigen problematiek, ziet de GI een kamertraining als mogelijkheid voor [minderjarige].

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
[minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De zorgen over [minderjarige] zijn groot. Er is - vanuit de hulpverlening, school, jeugdbescherming noch de Raad - al lange tijd geen zicht op [minderjarige] en de moeder. De schoolgang van [minderjarige] is gestagneerd. [minderjarige] is bijna volwassen en het is van groot belang dat zij de komende maanden geholpen wordt om zelfstandig haar leven op de rails te zetten en te werken aan haar problematiek. Zodra zij 18 jaar is geworden, is zij op zichzelf aangewezen en het is belangrijk dat er voor die tijd hulpverlening op gang is gebracht om stabiliteit in het leven van [minderjarige] te bewerkstellingen. Hieronder vallen in ieder geval een stabiele huisvesting en het weer oppakken van de schoolgang van [minderjarige]. Ook mogelijke begeleiding van [minderjarige] op persoonlijke vlak kan nodig zijn. De kinderrechter acht hulpverlening in een gedwongen kader, door middel van een ondertoezichtstelling, noodzakelijk om zicht te krijgen in de huidige situatie van [minderjarige] en haar de komende maanden passende hulp en ondersteuning te bieden.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen tot aan de meerderjarigheid, te weten tot 13 september 2024.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 3 april 2024 tot 13 september 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van L.N. van Geest als griffier, en op schrift gesteld op 18 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.