ECLI:NL:RBROT:2024:3805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10995939
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst en loonbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. S.B. Epozdemir, en SDG Facilities & Services B.V., vertegenwoordigd door mr. Z.N. Aliar. De eiser, woonachtig in Spijkenisse, stelt dat er op 2 januari 2024 een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten met SDG, waarbij hij 40 uur per week zou werken tegen een uurloon van € 13,45 bruto. SDG betwist de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst en stelt dat, indien deze al tot stand is gekomen, deze op 10 januari 2024 is beëindigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijk is dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, maar niet voor onbepaalde tijd. De rechter oordeelt dat SDG de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft beëindigd, omdat er geen schriftelijke overeenkomst is ondertekend en de beëindiging niet op de juiste wijze is gecommuniceerd. De rechter heeft SDG veroordeeld om [eiser] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden als chauffeur en het minimumloon te betalen, met een wettelijke verhoging van 15% over het achterstallige salaris. Daarnaast moet SDG binnen veertien dagen salarisspecificaties verstrekken en de proceskosten betalen.

De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [eiser] direct recht heeft op zijn loon en werk, ook al kan SDG in hoger beroep gaan. De kantonrechter heeft de belangen van [eiser] zwaarder laten wegen dan die van SDG, gezien het evidente belang van [eiser] bij inkomen en werk.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10995939 VV EXPL 24-140
datum uitspraak: 22 april 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Spijkenisse (gemeente Nissewaard),
eiser,
gemachtigde: mr. S.B. Epozdemir,
tegen
SDG Facilities & Services B.V.,
vestigingsplaats: Spijkenisse (gemeente Nissewaard),
gedaagde,
gemachtigde: mr. Z.N. Aliar.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘SDG’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 maart 2024, met bijlagen;
  • de e-mail van 5 april 2024 van SDG, met bijlagen;
  • de e-mail van 8 april 2024 van SDG, met bijlage
  • de spreekaantekeningen van SDG, voor zover voorgedragen tijdens de zitting.
1.2.
Op 8 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser] ;
  • de heer [persoon A] (rechtskundig adviseur van [eiser] );
  • mr. Epozdemir;
  • de heer [persoon B] ( [functie] van SDG);
  • mr. Aliar;
  • mr. A. El Ouath (kantoorgenoot van mr. Aliar).

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Op 2 januari 2024 heeft [eiser] gesolliciteerd bij SDG voor de functie van chauffeur. [eiser] heeft op 4 en 9 januari 2024 gewerkt voor SDG. Op 10 januari 2024 heeft hij zich verslapen, waarop hij telefonisch contact heeft opgenomen met de heer [persoon B] van SDG. Aan het einde van de dag was er opnieuw telefonisch contact en heeft [persoon B] tegen [eiser] gezegd dat hij niet meer hoefde te komen.
2.2.
Volgens [eiser] is op 2 januari 2024 een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen op grond waarvan [eiser] 40 uur per week zou werken voor SDG tegen een uurloon van € 13,45 bruto. Die arbeidsovereenkomst loopt nog steeds en SDG moet haar verplichtingen nakomen, aldus [eiser] . Daarom eist [eiser] kortgezegd loon vanaf 10 januari 2024 en wedertewerkstelling. SDG voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat nooit een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, en als dat wel het geval is, dat de arbeidsovereenkomst op 10 januari 2024 is geëindigd. De kantonrechter wijst de eis van [eiser] grotendeels toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[eiser] is ontvankelijk
2.3.
SDG voert primair aan dat [eiser] niet-ontvankelijk is, omdat niet aan de vereisten van een kortgedingprocedure is voldaan. Daar gaat de kantonrechter niet in mee. Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor SDG als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Het gaat dus om de weging van drie criteria: spoedeisendheid, aannemelijkheid en een belangenafweging, waarbij ook het restitutierisico meeweegt.
De kantonrechter komt aan de hand van dit toetsingskader tot het oordeel dat de eis (grotendeels) moet worden toegewezen.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn eis
2.4.
Alleen al uit de onweersproken stelling van [eiser] dat hij op dit moment geen inkomen heeft, volgt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn eis. Dat [eiser] tweeëneenhalve maand heeft gewacht met het starten van deze procedure, maakt dat niet anders. Die periode is namelijk niet zo lang dat het verband tussen de loonvordering en het levensonderhoud waarin [eiser] moet voorzien, niet meer bestaat.
Het is voldoende aannemelijk dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, maar niet voor onbepaalde tijd
2.5.
In geschil is of tussen de partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter oordeelt dat dit voldoende aannemelijk is geworden. Meer in het bijzonder is voldoende aannemelijk dat partijen in ieder geval overeenstemming hadden over de functie (chauffeur), het loon (het minimumloon), de arbeidsomvang (40 uur per week), de duur (zes maanden) en de aanvangsdatum (9 januari 2024). Anders dan SDG aanvoert, is dit geen declaratoir oordeel. Alleen in een bodemprocedure kan, eventueel na bewijslevering, vastgesteld worden of, en zo ja, op welke voorwaarden, daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Vooruitlopend daarop, is het volgende redengevend voor het voorlopig oordeel van de kantonrechter.
2.6.
Partijen zijn er niet aan toegekomen om een schriftelijke arbeidsovereenkomst te tekenen, omdat SDG al op 10 januari 2024 besloot dat zij niet verder wilde met [eiser] . Dat laat onverlet dat ook uit andere feiten en omstandigheden kan blijken dat mondeling overeenstemming is bereikt over de belangrijkste onderdelen van de arbeidsovereenkomst.
Partijen zijn het er in ieder geval over eens dat zij na 4 januari 2024 allebei wilden dat [eiser] bij SDG in dienst zou treden als chauffeur voor 40 uur per week. Volgens [eiser] was 4 januari al zijn officiële eerste werkdag, maar SDG stelt zich op het standpunt dat het ging om een (onbetaalde) meeloopdag. Ook als 4 januari 2024 slechts een (onbetaalde) meeloopdag was, stelt SDG zelf dat zij na afloop van die dag heeft besloten dat sprake was van een “match” en dat [eiser] bij haar in dienst mocht treden. Dat is volgens SDG telefonisch besproken met [eiser] , waarbij SDG naar eigen zeggen ook de uitgangspunten van de arbeidsovereenkomst heeft afgesproken met [eiser] (ingangsdatum 9 januari, arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en een proeftijd van een maand). Op 9 januari 2024 heeft [eiser] gewerkt voor SDG en volgens SDG lag de arbeidsovereenkomst, met daarin de hiervoor genoemde uitgangspunten, klaar om na de dienst van [eiser] getekend te worden. Dat is, om wat voor reden dan ook, niet gebeurd.
2.7.
De volgende dag, op 10 januari 2024, heeft [eiser] zich verslapen en heeft SDG aan het einde van de dag medegedeeld dat [eiser] niet meer hoefde te komen. Diezelfde dag heeft SDG een brief gestuurd aan [eiser] , waarin zij het einde van de arbeidsovereenkomst van [eiser] bevestigt. Daaruit blijkt dat ook SDG ervan uitging dat een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen. Dat zij daarvan uitging, blijkt ook uit het feit dat SDG loon voor één werkdag heeft betaald aan [eiser] en daarvoor een loonstrook heeft opgemaakt waarop onder andere staat dat [eiser] op 9 januari 2024 in dienst is getreden van SDG.
2.8.
Dan is de vraag wat de status is van de arbeidsovereenkomst die [eiser] op 10 januari 2024 van SDG ontving (bijlage 3 bij de dagvaarding). In die arbeidsovereenkomst staat dat de overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van zeven maanden. Tegelijkertijd staat in de arbeidsovereenkomst dat deze eindigt op 9 juli 2024 (dus zes maanden vanaf de door SDG gestelde ingangsdatum van 9 januari 2024). Volgens SDG is dit de arbeidsovereenkomst die zij met [eiser] op 9 januari 2024 wilde sluiten. Als uitgegaan wordt van die stelling, is in ieder geval voldoende aannemelijk dat SDG een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden voor ogen stond, wat zij naar eigen zeggen ook tijdens het telefoongesprek op 4 januari met [eiser] heeft afgesproken. Dit heeft [eiser] tijdens de zitting niet meer concreet weersproken, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [eiser] het aanbod van SDG heeft geaccepteerd, ook omdat hij op 9 januari 2024 is verschenen op het werk en ter zitting heeft erkend dat het de bedoeling van partijen was om de arbeidsovereenkomst voorafgaand daaraan te ondertekenen, maar dit kennelijk op dat moment niet gelukt is. Voor de stelling van [eiser] dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 2 januari 2024 is ingegaan, ziet de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten. Niet alleen heeft [eiser] in de periode van 2 tot 9 januari, behalve op de meeloopdag, geen arbeid verricht, maar bovendien staat vast dat hij voor die dagen geen salaris heeft ontvangen. Als [eiser] daadwerkelijk van mening is dat hij reeds vanaf 2 januari 2024 bij SDG in dienst was, had het op zijn weg gelegen ook over de dagen tot 9 januari 2024 een loonvordering in te stellen.
2.9.
Ten aanzien van de hoogte van het loon is van belang dat SDG [eiser] voor zijn werkdag op 9 januari 2024 heeft betaald op basis van het minimumuurloon van € 13,27 bruto. Weliswaar stelt [eiser] dat een uurloon van € 13,45 bruto is afgesproken, maar dat blijkt nergens uit. Gelet op het kleine verschil tussen beide bedragen vindt de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat partijen, zij het niet op de komma nauwkeuring, overeenstemming hadden over de hoogte van het loon.
SDG heeft de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig beëindigd
2.10.
SDG voert aan dat zij de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd binnen de proeftijd. Ook daar gaat de kantonrechter niet in mee, om meerdere redenen. Ten eerste moet een proeftijd schriftelijk worden overeengekomen (artikel 7:652 lid 2 BW). Dat is niet gebeurd, alleen al omdat [eiser] de arbeidsovereenkomst die SDG hem op 10 januari 2024 heeft gestuurd, niet heeft ondertekend. Ten tweede is de kantonrechter van oordeel dat uit de brief van 10 januari 2024 niet blijkt dat SDG de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd of dat heeft willen doen. Dat betekent ook dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW niet van toepassing is. Uit de brief blijkt juist dat SDG de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden dan wel met instemming van [eiser] heeft willen beëindigen. Zij schrijft in de brief namelijk:
“Aan de hand van deze brief bevestigen wij de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst bij SDG Facilities & Services B.V., zoals tussen ons is overeengekomen op 10-01-2024 in aanwezigheid van [persoon B] van SDG Facilities & Services B.V.
De arbeidsovereenkomst zal per 10-01-2024 worden beëindigd. Deze beëindiging vindt plaats in goed overleg en met wederzijds goedvinden.”
2.11.
Onder deze tekst is bovendien ruimte gemaakt voor twee handtekeningen van SDG en [eiser] . Omdat [eiser] de brief niet heeft ondertekend, is geen sprake van een rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband (artikel 7:670b lid 1 en 7:671 lid 1 BW).
SDG moet loon betalen aan [eiser] en hem weer toelaten tot het werk
2.12.
Nu hiervoor is geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat tussen partijen nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat, moet SDG aan haar verplichtingen voldoen. Dat betekent dat zij het minimumloon moet betalen aan [eiser] en binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis salarisspecificaties moet verstrekken. Daarnaast moet zij [eiser] binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis weer toelaten tot zijn werkzaamheden als chauffeur. De gevorderde dwangsommen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld. Het belang van SDG bij afwijzing van de eis (namelijk een restitutierisico) weegt niet zwaarder dan het evidente belang van [eiser] bij inkomen en werk. De kantonrechter wijst [eiser] er wel op dat hij rekening zal moeten houden met een mogelijk andere uitkomst in de bodemprocedure of in hoger beroep.
SDG moet de wettelijke verhoging van 15% en de wettelijke rente over het loon betalen
2.13.
Omdat SDG het loon tot april 2024 te laat heeft betaald, wordt de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW toegewezen. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de verhoging te matigen tot 15%. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
SDG hoeft geen incassokosten te betalen
2.14.
In het petitum onder III eist [eiser] betaling van “de buitengerechtelijke incassokosten”, maar hij noemt geen bedrag. Deze eis wordt daarom afgewezen.
SDG moet de proceskosten betalen
2.15.
SDG moet de proceskosten betalen, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 87,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 765,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en SDG daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt SDG om aan [eiser] te betalen het minimumloon op basis van 40 uur per week vanaf 10 januari 2024 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW van 15% over het achterstallige salaris tot april 2024 en de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het aldus verhoogde bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt SDG om aan [eiser] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis salarisspecificaties te verstrekken vanaf januari 2024 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, telkens voor zover het loon opeisbaar is, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 2.000,- als SDG niet aan deze veroordeling voldoet;
3.3.
veroordeelt SDG om [eiser] binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis weder te werk te stellen, in die zin dat zij [eiser] in de gelegenheid stelt om zijn werkzaamheden als chauffeur te hervatten, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,- als SDG niet aan deze veroordeling voldoet;
3.4.
veroordeelt SDG in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 765,-;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
49039