ECLI:NL:RBROT:2024:385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/10/656268 / HA ZA 23-363
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van verplichting tot betaling van voorschot op royalties afgewezen wegens geen verschuldigde royalties

In deze zaak vorderde Waymore B.V. betaling van een voorschot op royalties van Ultraviolet Fashion B.V. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat er geen royalties verschuldigd zijn, omdat de overeenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig was beëindigd. Waymore had op 1 juli 2022 een overeenkomst gesloten met Ultraviolet voor de ontwikkeling van een kledingcollectie, maar Ultraviolet had de factuur van € 50.000 voor het voorschot op royalties niet voldaan. De rechtbank stelde vast dat Ultraviolet niet voldoende had aangetoond dat zij de overeenkomst rechtsgeldig had beëindigd. De rechtbank verwierp het verweer van Ultraviolet dat de samenwerking niet kon voortduren vanwege negatieve publiciteit rondom de artiest [naam02]. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst nog steeds bestond en dat Ultraviolet tekort was geschoten in haar betalingsverplichting. Aangezien er nooit royalties verschuldigd zouden zijn, kon de vordering van Waymore niet worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van Waymore af en compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/656268 / HA ZA 23-363
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAYMORE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. A. Vranac-Kasumovic te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ULTRAVIOLET FASHION B.V.,
gevestigd te Maassluis,
gedaagde,
advocaat mr. M. Kooiman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Waymore en Ultraviolet genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 maart 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte met aanvullende producties van Waymore;
  • de brief van de rechtbank van 11 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 29 november 2023 en de daar overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Waymore is de financieringsmaatschappij van de Nederlandse zanger ‘ [naam01] ’. [naam01] is de artiestennaam van [naam02] (hierna: [naam02] ).
2.2.
Ultraviolet is een groothandel in en beheert de productie van onderkleding en mode.
2.3.
Waymore en Ultraviolet hebben op 1 juli 2022 een overeenkomst gesloten op basis waarvan zij gezamenlijk een collectie voor (nacht)kleding en aanverwante artikelen zouden ontwikkelen onder de naam “ULTRAMAN BY [naam01] ”.
2.4.
De artikelen 5.1. tot en met 5.5. van de overeenkomst luiden:
“5.1. Deze overeenkomst gaat in op 1 juni 2022 en geldt voor 3 (drie) jaar, waarna de overeenkomst van rechtswege eindigt zonder dat voorafgaande opzegging is vereist.
5.2.
Ieder van ULTRAMAN en [naam01] kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden bij aangetekende brief aan de andere partij, indien de andere partij tekortschiet in de nakoming van een materiële verplichting onder deze overeenkomst en deze tekortkoming (voor zover herstel nog mogelijk is) niet is hersteld binnen 14 (veertien) dagen na de datum van een aan haar verzonden schriftelijke ingebrekestelling.
5.3.
Iedere partij kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen (door opzegging of ontbinding) bij aangetekende brief aan de andere partijen, indien één of meer van de andere partijen:
a. a) Surseance van betaling aanvraagt of verkrijgt,
b) Faillissement aanvraagt of failliet verklaard wordt,
c) Zij ontbonden wordt, in liquidatie verkeert, opgehouden is met haar bedrijfsvoering of een belangrijk deel daarvan, ophoudt te bestaan of haar activiteiten anderszins voor minimaal 6 maanden staakt
5.4.
Ontbinding of beëindiging van de overeenkomst laat de overdracht als bedoeld in artikel 2 onverlet.
5.5.
Buiten de in de vorige leden bedoelde gevallen en behoudens wederzijds goedvinden, kan deze overeenkomst na 1 jaar tussentijds worden beëindigd.”
2.5.
De artikelen 6.1. en 6.5. van de overeenkomst luiden:
“6.1. ULTRAMAN betaalt aan [naam01] onderstaande vergoedingen (hierna "Royalty's”) in het kader van deze overeenkomst. Royalty's worden betaald op basis van de inkoopwaarde voor afnemers van ULTRAMAN (zijnde de netto wholesale omzet, bestaande uit de orders en verkopen door ULTRAMAN ex btw, hierna de "omzet"), met de volgende staffel:
(…)
6.5.
Voor de product lancering najaar 2022 zal ULTRAMAN een vooruit betaling betalen op de Royalties van EUR 50.000,-”
2.6.
Waymore heeft Ultraviolet op 6 september 2022 een factuur van € 50.000,00 gezonden op grond van het hiervoor vermelde artikel 6.5. van de overeenkomst. Ultraviolet heeft deze factuur niet voldaan.
2.7.
Bij e-mail van 7 november 2022 heeft [naam03] (namens Waymore) aan [naam04] (van Ultraviolet) het volgende bericht:
“Op 6 september is door Waymore BV ( [naam01] ) een factuur gestuurd aan Ultraviolet Bv voor € 50.000,00 plus btw inzake een voorschot voor royalties.
In overleg met [naam01] en [naam05] [van Waymore: rechtbank] is overeengekomen dat 75% van deze factuur pas in 2023 betaald hoeft te worden. Dientengevolge is op 25 oktober 2022 een creditnota gestuurd voor € 37.500,00 plus btw.
Afgesproken is dat het saldo van beide facturen ad € 15.125 per omgaande betaald zou worden.
Tot op heden is dit echter nog niet betaald!
Zou je ervoor kunnen zorgen dat € 15.125 deze week betaald wordt op bankrekening (…).”
2.8.
Diezelfde ochtend heeft [naam04] daarop, eveneens per e-mail, als volgt gereageerd:
“Zeker dat zullen we doen, zou je de factuur willen mailen aan onze finance afdeling.”
2.9.
Bij e-mail van 21 november 2022 heeft [naam03] aan [naam04] het volgende geschreven:
“Het openstaande saldo ad € 15.125 is tot op heden niet betaald.
Hopelijk gaat dit om een misverstand en hoeft de vordering niet uit handen gegeven te worden. Zou jij dit met jullie financiële afdeling kunnen kortsluiten?”
2.10.
Bij e-mail van 30 november 2022 bericht [naam03] aan [naam04] het volgende:
“Helaas heb je mij ondanks je toezegging niet terug gebeld.
De komende week ben ik op vakantie. Als na mijn vakantie het verschuldigde bedrag ad € 15.125 nog onbetaald is zijn wij helaas genoodzaakt de vordering uit handen te geven. Hopelijk hoeft dit niet zover te komen.”
2.11.
Een aantal minuten daarna reageert [naam04] daarop als volgt:
“Ik heb je geappt dat ik je vanmiddag zou terug bellen.
Ik zit heel de dag in meetings en volgens mij is de middag niet voorbij om 17.00.
Maar prima [naam03] .”

3.Het geschil

3.1.
Waymore vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Ultraviolet te veroordelen tot betaling van een hoofdsom van € 60.500,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, € 1.380,00 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te vermeerderen met rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
Ultraviolet voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Waymore in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Waymore, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Dat partijen een overeenkomst hebben gesloten en wat de inhoud daarvan is, is niet in geschil. Ook is niet in geschil dat geen uitvoering aan die overeenkomst is gegeven, althans dat er geen lancering van het product heeft plaatsgevonden. Waymore vordert nu nakoming van een gedeelte van de overeenkomst, namelijk betaling van haar factuur betreffende een voorschot op royalties. De vraag die in dat verband beantwoord moet worden is of, zoals Waymore heeft gesteld, sprake is van een tekortkoming in de nakoming door Ultraviolet.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van Ultraviolet is dat geen sprake van enige tekortkoming kan zijn, omdat zij de overeenkomst heeft beëindigd – althans zo begrijpt de rechtbank, onder meer, haar stelling dat zij “zich genoodzaakt [heeft] gezien van de samenwerking af te zien” – en er daardoor niet is voldaan aan de voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op een vooruitbetaling op royalties. Dit is een bevrijdend verweer, waarvan de stelplicht en (in voorkomend geval) bewijslast op Ultraviolet rusten. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat Ultraviolet niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft gesteld dat zij de overeenkomst rechtsgeldig, op een van de wijzen zoals in de overeenkomst zelf of in de wet voorzien, heeft beëindigd. De rechtbank zal dit toelichten.
4.3.
In de conclusie van antwoord heeft Ultraviolet enkel gesteld dat de berichtgeving rond [naam02] zijn reputatie en imago hebben beschadigd en dat zij daarom “
ervoor gekozen heeft om de reeds gemaakte ontwerpen niet te laten produceren” en deze “
keus telefonisch aan de agent van [naam01] medegedeeld” heeft (conclusie van antwoord randnummer 3.10). Ter zitting heeft Ultraviolet bij monde van [naam04] nader verklaard: “
Ik heb alleen telefonisch beëindigd. Ik heb gezegd dat ik er op deze manier niet mee door wilde gaan”. Ultraviolet heeft niet duidelijk gemaakt wanneer dit telefoongesprek precies zou zijn gevoerd, maar de rechtbank begrijpt dat dit volgens Ultraviolet kort na een uitzending op 6 november 2022 van het tv-programma “ [tv-programma01]” (waarin [naam02] heeft erkend vreemd te zijn gegaan) geweest is.
4.4.
Op uitdrukkelijke vragen van de rechtbank ter zitting, of die telefonische mededeling volgens Ultraviolet als opzegging, ontbinding of welke andere rechtsgeldige beëindigingswijze moet worden beschouwd, is geen inhoudelijk antwoord gegeven. Daar komt bij dat blijkens artikel 5.5. van de overeenkomst tussentijdse opzegging op dat moment (nog) niet mogelijk was. Ultraviolet heeft daarnaast niet gemotiveerd op grond van welke aan Waymore toerekenbare tekortkoming zij gerechtigd zou zijn geweest de overeenkomst te ontbinden, indien en voor zover haar stelling was geweest dat zij de overeenkomst ontbonden heeft. Van een rechtsgeldige eenzijdige beëindiging door Ultraviolet is dus geen sprake.
4.5.
Voor zover Ultraviolet met de opmerkingen (van haar advocaat) ter zitting “
Het zit hem in de gedragingen van partijen na afloop van het telefoongesprek” en “
als er twee partijen zijn die geen uitvoering geven aan de overeenkomst, is er beëindigd” heeft bedoeld te stellen dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, is deze stelling onvoldoende onderbouwd. Waymore heeft immers gemotiveerd betwist dat Ultraviolet in november 2022 telefonisch enige beëindigingsmededeling heeft gedaan en daarbij verwezen naar hiervoor onder 2.7 tot en met 2.11 weergegeven e-mailberichten. Deze e-mailberichten ondersteunen de lezing van Waymore meer dan de stelling van Ultraviolet. Weliswaar heeft Waymore ter zitting verklaard dat zij na november 2022 dacht “
dit verhaal is dood”, maar zij heeft ook verklaard toen te hebben geconcludeerd dat haar enkel nog de weg naar de rechter restte. Dat weerspreekt instemming van Waymore met enige beëindiging op dat moment.
4.6.
Gezien het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd en moet er in deze procedure vanuit worden gegaan dat deze nog steeds bestaat.
4.7.
Dat tussen partijen nadere afspraken zijn gemaakt over de betaling van het voorschot, zoals beschreven in de e-mail van 7 november 2022 van [naam03] (r.o. 2.7) heeft Ultraviolet niet betwist. Deze nadere afspraak staat daarmee in deze procedure vast. Blijkens die e-mail moest Ultraviolet onder de aangepaste afspraak “ommegaand” (naar de rechtbank begrijpt na ontvangst van een creditnota) 25% van het oorspronkelijke voorschot betalen. Die creditnota is blijkens genoemde e-mail op 25 oktober 2022 verzonden. Vast staat ook dat Ultraviolet niet heeft betaald. Daardoor is Ultraviolet tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting en per 26 oktober 2022 in verzuim geraakt.
4.8.
Ultraviolet heeft betoogd dat de negatieve publiciteit omtrent de persoon [naam02] , de timing van het uitkomen van de affaire en het zelf doen van uitlatingen door [naam02] in het tv-programma “ [tv-programma01]” het imago en de reputatie van [naam02] zodanig hebben beschadigd dat het onmogelijk was om de samenwerking met Waymore voort te zetten. Voor zover zij hiermee heeft bedoeld te stellen dat deze tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend, verwerpt de rechtbank dit verweer.
4.9.
Vast staat immers dat de overeenkomst in juli 2022 is getekend. Waymore heeft onweersproken gesteld dat de berichten over het (toen nog vermeende) bedrog door [naam02] al voor het tekenen van de overeenkomst, in juni 2022, in de media waren verschenen. Kennelijk was deze – volgens Ultraviolet negatieve – publiciteit geen beletsel om de overeenkomst te sluiten. Haar standpunt (zoals de rechtbank dat begrijpt), dat, als gevolg van de erkenning door [naam02] in het genoemde tv-programma in november 2022, de te lanceren productlijn opeens niet meer levensvatbaar was, heeft Ultraviolet niet met concrete feiten en/of omstandigheden onderbouwd. Zeker in het licht dat de overeenkomst pas is gesloten nadat de (negatieve) publiciteit al voor een belangrijk deel bekend was, en gelet op de onweersproken stelling van Waymore, dat de publieke erkenning door [naam02] in het tv-programma “ [tv-programma01]” al de dag vóór de betalingstoezegging van 7 november 2022 door Ultraviolet was uitgezonden, moet het betoog van Ultraviolet als niet, althans onvoldoende, (feitelijk) gemotiveerd worden verworpen. De vraag die zich daarnaast ook nog laat stellen, namelijk of gedrag in privé van de natuurlijk persoon [naam02] (zelfs als dat publiekelijk bekend raakt) zonder meer kan worden toegeschreven aan de rechtspersoon Waymore, is dan nog niet eens aan de orde gekomen.
4.10.
De vordering van Waymore lijkt daarmee voor toewijzing gereed te liggen, ware het niet dat Waymore nakoming vraagt van een verplichting tot betaling van een voorschot op de nog verschuldigd te worden royalties. Ter zitting is echter gebleken dat geen van partijen inmiddels nog maar enige illusie heeft dat de overeenkomst voor het overige (het uitbrengen van een onder- en nachtgoedlijn) door deze twee partijen gezamenlijk tot uitvoering zal worden gebracht. Tekenend is dat Waymore ook geen nakoming van die verplichting vordert, maar enkel van de betaling van het voorschot. Sterker nog, ter zitting heeft Waymore verklaard geen verdere nakoming te zullen gaan vorderen en dat de lijn al is uitgebracht en producten in de markt zijn gezet. Daarmee staat vast dat nooit enige royaltyverplichting uit hoofde van deze overeenkomst voor Ultraviolet jegens Waymore zal ontstaan. Waar vast staat dat nooit royalties verschuldigd zullen worden, kan ook geen sprake zijn van enige verplichting tot betaling van een voorschot op die royalties. Voor zover Waymore heeft gesteld dat de factuur mede zou zien op een vergoeding voor bedongen exclusiviteit, is deze stelling onvoldoende onderbouwd en dit blijkt evenmin uit de overeenkomst. De vordering van Waymore zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Ook de voor het eerst in haar spreekaantekeningen bij de mondelinge behandeling geïntroduceerd subsidiaire grondslag, namelijk verschuldigd loon uit hoofde van een overeenkomst van opdracht biedt Waymore geen soelaas. Een dergelijke volstrekt onaangekondigde en onvoorzienbare grondslaguitbreiding ter zitting (daarvoor was nooit ook maar enige sprake geweest van een overeenkomst van opdracht of enige andere aan Waymore verschuldigde betaling dan van royalties) is in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal om die reden buiten beschouwing worden gelaten.
4.12.
Een en ander laat onverlet dat de rechtbank gehouden is ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen (artikel 24 Rv). Artikel 6:74 BW bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Dat in dit geval sprake is van een toerekenbare tekortkoming door Ultraviolet is hiervoor al vastgesteld.
4.13.
Om een schadevergoedingsverplichting te kunnen uitspreken in plaats van nakoming, is echter noodzakelijk dat de overeenkomst ofwel ontbonden is, ofwel dat Waymore te kennen heeft gegeven in plaats van nakoming een vervangende schadevergoeding te verlangen. Waymore heeft de overeenkomst echter niet ontbonden en ook geen ontbinding daarvan gevorderd. Ook van vervangende schadevergoeding kan geen sprake zijn nu Waymore geen omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 lid 1 BW heeft gedaan. Integendeel, Waymore heeft juist consequent nakoming verlangd.
4.14.
Nu zowel ontbinding als een omzettingsverklaring ontbreken, kan ook in geval van een ambtshalve aanvulling van rechtsgronden geen schadevergoeding worden toegewezen. Of en, zo ja, hoeveel schade is geleden, kan dan ook verder onbesproken blijven.
4.15.
Gelet op al het voorgaande wijst de rechtbank de vorderingen van Waymore af.
Proceskosten
4.16.
De mate waarin eiser in het ongelijk wordt gesteld, wordt niet alleen bepaald door een vergelijking tussen petitum en dictum, maar ook door tal, gewicht en uitkomst van de onderlinge geschilpunten. Gelet daarop ziet de rechtbank in de omstandigheden van deze zaak aanleiding om proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.
[3242/3195]