ECLI:NL:RBROT:2024:4020
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van een ZW-uitkering na nieuwe ziekmelding en geschiktheid voor eigen arbeid
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiseres had zich op 31 januari 2020 ziek gemeld en na een eerste ziektejaar werd vastgesteld dat zij arbeidsgeschikt was. Na een nieuwe ziekmelding op 7 juni 2021, heeft het UWV haar ZW-uitkering per 29 maart 2023 beëindigd, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat zij meer arbeidsongeschikt is dan het UWV heeft vastgesteld en dat de geduide functies niet passend zijn. De rechtbank heeft de zaak op 19 maart 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft alle relevante medische informatie in overweging genomen en concludeert dat eiseres geschikt is voor ten minste drie van de geselecteerde functies. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsarts dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiseres niet in staat is om te werken, ondanks haar klachten. De rechtbank wijst de beroepsgrond van eiseres af dat er een urenbeperking zou moeten worden aangenomen, omdat zij niet voldoet aan de criteria hiervoor.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt het belang van de objectieve medische beoordeling in het kader van de Ziektewet en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van geschiktheid voor arbeid.