ECLI:NL:RBROT:2024:4022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/7340
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht meer had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser, die sinds 2018 een WGA-uitkering ontving, had gezondheidsklachten die leidden tot zijn arbeidsongeschiktheid. Het UWV had op 13 maart 2023 besloten dat eiser vanaf 14 mei 2023 geen recht meer had op de uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 33,67%. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, waarbij hij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen, en dat er geen medische informatie was opgevraagd bij zijn behandelaren.

De rechtbank heeft de zaak op 19 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht had vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de beperkingen van eiser vast te stellen. Eiser had aanvullende medische informatie ingebracht, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet leidde tot een andere conclusie over de arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van de WIA-regelgeving en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E. Robalo),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

Met het besluit van 13 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser bericht dat hij vanaf 14 mei 2023 (datum in geding) geen recht meer heeft op een WIA-uitkering [1] , omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is (33,67%).
Met het besluit van 26 september 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft nadere medische stukken ingebracht.
Het UWV heeft hierop gereageerd met een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2024.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is ten gevolge van gezondheidsklachten op 21 september 2025 uitgevallen voor zijn werk als magazijnmedewerker. Aan hem is sinds 19 september 2018 op grond van de Wet WIA een loongerelateerde WGA-uitkering [2] toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 58,10%. De WGA-uitkering van eiser is daarna gewijzigd in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Door middel van het formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ heeft eiser het UWV op
7 januari 2020 bericht dat zijn situatie per 1 december 2019 is gewijzigd in die zin dat zijn gezondheid is verslechterd. Eiser heeft op 27 februari 2020 aanvullende informatie hierover verstrekt.
2.1.
In het kader van de beoordeling van deze wijziging heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiser op
13 februari 2023 op het spreekuur gezien en op 17 februari 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die geldig is vanaf 1 januari 2023. Daarin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 10 maart 2023, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser, geconcludeerd dat eiser niet geschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk, maar wel voor de geduide functies Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en Lader/losser (SBC-code 111220). Aanvullend wordt eiser geschikt geacht voor de functies Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en Assemblagemedewerker besturingskaden en panelen (SBC-code 267071). Het loon dat met de middelste van de drie eerstgenoemde functies (de mediaanfunctie) verdiend kan worden, ligt 33,67% lager dan het loon dat eiser met zijn eigen werk zou kunnen verdienen (het maatmaninkomen). Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
2.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 8 augustus 2023 geconcludeerd dat de FML enige aanpassing behoeft vanwege de medicatie die eiser gebruikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om rekening te houden met de eventuele bijwerkingen van de medicatie en heeft overwogen dat eiser niet geschikt is voor beroepsmatig chaufferen en dat rekening moet worden gehouden met een enigszins verminderd reactievermogen. Deze wijzigingen zijn neergelegd in de FML van 8 augustus 2023.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van
15 augustus 2023, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen als verwoord in de gewijzigde FML, geconcludeerd dat als gevolg van de wijziging in de FML de functie monteur uit de functie Wikkelaar (SBC-code 267053) komt te vervallen, omdat de belastbaarheid van eiser daarin wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft aan dat de overige vier functies nog steeds voldoen aan de krachten en bekwaamheden van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt dat eiser in deze functies voor 15,66% minder kan verdienen dan hij verdiende in de maatgevende arbeid voordat hij ziek werd. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Standpunt eiser

3. In beroep voert eiser aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen. Eiser stelt dat geen medische informatie is opgevraagd bij zijn behandelaren, waardoor zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegenomen. Eiser voert verder aan dat de geduide functies, gelet op zijn rug- en schouderklachten en zijn klachten in de schaamstreek, zijn belastbaarheid overschrijden. Eiser stelt dat de door het UWV in de bezwaarprocedure getrokken conclusie niet overeenkomt met de feitelijke situatie. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken overgelegd, namelijk een brief van de polikliniek interne geneeskunde van het Franciscus Gasthuis & Vlietland van 8 januari 2023, een brief van de fysiotherapeut van 7 februari 2024 en een brief van het Spine & Joint Centre van 23 februari 2024.

Toepasselijke wet- en regelgeving

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank dient te beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, een anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek door de primaire verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en het verhandelde tijdens de hoorzitting van 18 juli 2023. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat geen nadere informatie bij eisers behandelaren is opgevraagd, leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vroeg geen informatie op, omdat voor de beoordeling voldoende informatie aanwezig was. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] (de Raad) blijkt ook dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel mag varen. Het benaderen van de behandelend sector is alleen aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over de beperkingen. Die situatie heeft zich hier niet voorgedaan. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiser tijdens de hoorzitting op 18 juli 2023 in eerste instantie heeft aangekondigd nog nadere medische stukken aan te willen leveren, waarna deze gemachtigde op 25 juli 2023 heeft verklaard dat eiser van mening is dat alle relevante stukken reeds in bezit zijn bij het UWV en dat eiser geen nieuwe of aanvullende stukken aan het bezwaardossier wenst toe te voegen.
7. Wat eiser in beroep aanvoert, geeft de rechtbank geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van (passende) arbeid. Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser en dat per datum in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2023 blijkt dat de verzekeringsarts een psychisch en lichamelijk onderzoek heeft verricht en dat beperkingen zijn aangenomen die aansluiten bij de bevindingen van dat onderzoek. Ten aanzien van de psychische klachten stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de verzekeringsarts deze klachten van eiser heeft uitgevraagd en heeft meegewogen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft verder aan dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de problematiek van eiser door verschillende beperkingen aan te geven, zodat eiser mentaal niet te zwaar belast wordt. Ten aanzien van de schouderklachten benoemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit het lichamelijk onderzoek is gebleken dat sprake is van een goede knijpkracht, zodat dit geen beperking in de FML oplevert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert verder dat, gelet op de pijnklachten van eiser in de schaamstreek, de voorwaarde voor het toiletbezoek vanuit medisch oogpunt afdoende beschreven is. Daarnaast stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat ook met de slaapproblemen van eiser voldoende rekening is gehouden, omdat is aangegeven dat hij fysiek niet te zwaar belast moet worden.
In beroep heeft eiser aanvullende medische informatie ingebracht, waaruit volgens hem blijkt dat aan al zijn klachten voorbij is gegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in de rapportage van 14 maart 2024 dat de brief van de polikliniek interne geneeskunde van 8 januari 2023 onvolledig is en dat de genoemde somatisatiestoornis al bij de primaire beoordeling en in de bezwaarprocedure is meegenomen. Verder beschrijft de brief de voorgeschiedenis van eisers problemen en klachten die ruim voor de datum in geding hebben gespeeld. De brieven van de fysiotherapeut van 7 februari 2024 en Spine & Joint Centre van 23 februari 2024 vermelden klachten van de rug, bekken en lies. Deze klachten vormen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om de FML nog eens aan te passen, omdat de daarin opgenomen beperkingen de rug, bekken en lies al ontlasten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarnaast dat deze brieven vooral zien op de situatie van eiser van begin 2024, dit is dus ruim na de datum in geding.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de beperkingen in de gewijzigde FML van 8 augustus 2023 juist zijn vastgesteld.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de geduide functies, gelet op zijn schouderklachten en de pijnklachten in de schaamstreek, zijn belastbaarheid overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert in de rapportage van
15 augustus 2023 dat de door de primaire arbeidskundige geduide functies voldoen aan de belastbaarheid van eiser, omdat sprake is van fysiek lichte functies die overwegend zittend kunnen worden uitgevoerd en waarbij naar eigen inzicht gebruik kan worden gemaakt van het toilet. Daarnaast stelt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat aan een eigen werktafel of bureau wordt gewerkt, dat geen sprake is van werkzaamheden waarbij aan een lopende band wordt gewerkt die niet stil kan worden gezet en dat niet in een afgesloten cabine of voertuig wordt gewerkt. In het licht van wat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft meegedeeld in reactie op de stelling van eiser komt de rechtbank tot het oordeel dat wat eiser heeft gesteld geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
9. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 15,66%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door het UWV juist vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. van der Velden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
De griffier is verhinderd
om de uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.WGA staat voor Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567.