In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2024 een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De verzoeker, wonende te Ede, wilde notarissen en medewerkers van [verweerder 1] Notarissen horen over het notarieel transport van twee leveringen van een appartementsrecht. Hij stelde vragen over mededelingen die de notarissen aan de kopers zouden hebben gedaan met betrekking tot een hoger beroep tegen een eerder vonnis. De rechtbank oordeelde dat het verzoek moest worden afgewezen omdat de verzoeker geen belang had bij het getuigenverhoor, het verzoek in strijd was met de goede procesorde, en het karakter had van een fishing expedition. De rechtbank merkte op dat de verzoeker al had verklaard dat hij de levering van het appartement aan de laatste koper in stand wilde laten en dat hij geen ongedaanmaking had gevorderd in het hoger beroep. Bovendien was het verzoek niet gericht op feiten, maar op juridische waarderingen en beweegredenen, wat niet het doel van een voorlopig getuigenverhoor is. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker in strijd met artikel 21 Rv had gehandeld door niet volledig en naar waarheid te informeren. De proceskosten werden aan de verzoeker opgelegd, die in het ongelijk was gesteld.