ECLI:NL:RBROT:2024:4052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/3606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een dakloze verzoeker. De verzoeker had op 15 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 19 maart 2024 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de schending van de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in artikel 17 van de Participatiewet (Pw). Verzoeker had geen informatie verstrekt over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats, wat essentieel is voor het vaststellen van recht op bijstand.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 april 2024 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde waren niet ter zitting verschenen. De rechter heeft vastgesteld dat verzoeker eerder bijstandsuitkering had ontvangen, maar deze was ingetrokken vanwege onduidelijkheid over zijn woonsituatie. Verzoeker stond ingeschreven op een postadres voor mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats, maar had nagelaten om de gevraagde informatie over zijn verblijfplaats te verstrekken.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker de inlichtingenplicht had geschonden, waardoor het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat het college voorlopig geen bijstand aan verzoeker hoeft te verlenen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, in aanwezigheid van griffier P. Deinum, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3606

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. A. Zonneveld).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 19 maart 2024 heeft het college de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering van 15 februari 2024 afgewezen wegens schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet (Pw). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 april 2024 op zitting behandeld. Met voorgaande kennisgeving zijn verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker heeft eerder een bijstandsuitkering ontvangen over de periode van
2 november 2022 tot en met 13 februari 2023. Het college heeft deze bijstandsuitkering met ingang van 14 februari 2023 ingetrokken, omdat er onduidelijkheid is ontstaan over verzoekers woonsituatie nadat hij uit zijn woning was gezet. Verzoeker staat sinds 21 maart 2023 ingeschreven in de Basisregistratie Personen op een postadres (Librijesteeg 4 in Rotterdam). Dit is een postadres van de gemeente Rotterdam waarop burgers zonder vaste woon- of verblijfplaats ingeschreven kunnen staan.
Verzoeker heeft bij zijn (nieuwe) aanvraag van een bijstandsuitkering op grond van de Pw van 15 februari 2024 aangegeven dat hij dakloos is. Verzoeker wilde een voorschot ontvangen en in dat kader is volgens het college van belang dat verzoeker inlichtingen verstrekt over zijn woon- en verblijfplaats. Omdat verzoeker deze informatie volgens het college niet heeft verstrekt, heeft het college de bijstandsaanvraag van verzoeker afgewezen. Hier is verzoeker het niet mee eens.
Is er een spoedeisend belang?
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat hij geen enkele vorm van inkomsten heeft. Verzoeker heeft geen spaargeld en geen geld om de maand door te komen en om eten te kopen. De financiële situatie van verzoeker is door de toename van schulden onhoudbaar geworden. Het is voor verzoeker onmogelijk om op een andere manier aan inkomsten te komen. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang en zal deze zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. Verzoeker stelt dat hij wel degelijk recht heeft op een bijstandsuitkering. Verzoeker heeft voldoende informatie over zijn verblijfplaats verstrekt. Als het college nog aanvullende vragen voor verzoeker had, had het op de weg van het college gelegen om nadere stukken bij hem op te vragen. Als het college meent dat de door verzoeker verstrekte informatie onvoldoende was, had verzoeker daarover moeten worden geïnformeerd.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2257) volgt dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of de betrokkene recht heeft op bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Volgens dezelfde vaste rechtspraak kan ook van een dak- of thuisloze worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats(en). Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren
6. Nadat verzoeker een voorschot had gevraagd, heeft het college hem gevraagd om inlichtingen te verstrekken over zijn woon- en verblijfplaats. Uit de e-mailberichten die het college van verzoeker heeft ontvangen, blijkt niet dat verzoeker van plan was om die gevraagde inlichtingen te verstrekken. Vervolgens heeft het college verzoeker bij brieven van 26 februari 2024 en 5 maart 2024 verzocht om het zogenaamde formulier ‘Opgave verblijf- en slaapadressen’ in te vullen en aan te leveren. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Verzoeker heeft zowel tijdens de aanvraagfase als daarna geen enkel inzicht gegeven in zijn feitelijke woon- en verblijfplaats(en). Het college heeft een eerdere aanvraag van verzoeker van 15 november 2023 op 19 december 2023 om dezelfde reden afgewezen. Verzoeker heeft inmiddels weer een nieuwe aanvraag, namelijk op 16 april 2024, om bijstand op grond van de Pw ingediend. Ook in het kader van deze aanvraag heeft verzoeker tot op heden geen informatie verstrekt aan het college over zijn woon- en verblijfplaats(en).
7. Omdat verzoeker heeft nagelaten om de gevraagde informatie te verstrekken over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats(en), heeft hij de inlichtingenplicht geschonden zodat het college het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Gelet hierop heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat het college vooralsnog geen bijstand aan verzoeker hoeft te verlenen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.