ECLI:NL:RBROT:2024:4058
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor urgentieverklaring wegens hoge woonlasten
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen, had een urgentieverklaring aangevraagd bij de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR) vanwege hoge woonlasten. De aanvraag werd afgewezen op 6 maart 2024, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor haar huisvestingsprobleem. Verzoekster had de woning geaccepteerd terwijl zij geen werk had en haar WW-uitkering op het punt stond te eindigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster had kunnen voorzien dat zij de hoge woonlasten niet zou kunnen dragen en dat zij zich in geval van dakloosheid had kunnen melden bij de maatschappelijke opvang.
Tijdens de zitting op 22 april 2024 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, ondanks de stelling van verzoekster dat zij begin mei 2024 de woning moest verlaten. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de afwijzing van de urgentieverklaring door SUWR in redelijkheid kon worden gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter merkte op dat de situatie van verzoekster niet leidde tot een schrijnende situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Zoethout, in aanwezigheid van griffier mr. S.I. van der Hoek, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.