ECLI:NL:RBROT:2024:4083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/3189
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verlaging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 3 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van het college van 7 maart 2024, waarbij de bijstandsuitkering van verzoeker en zijn partner met € 750,- is verlaagd voor de maanden april en mei 2024. Dit besluit was genomen omdat verzoeker niet was verschenen op de eerste dag van een proefplaatsing, wat leidde tot de beslissing van het college om de uitkering te verlagen in plaats van de gebruikelijke 100%-maatregel op te leggen.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat hij door de verlaging van zijn uitkering niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Bovendien is er geen evidente onrechtmatigheid vastgesteld in het besluit van het college. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert, mede gezien het inkomen van zijn partner.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de verlaging van de bijstandsuitkering met € 750,- voor de maanden april en mei 2024 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, in aanwezigheid van griffier P. Deinum, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3189

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en
het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, het college
,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. Met het besluit van 7 maart 2024 heeft het college de uitkering van verzoeker en zijn partner ( [persoon A] ) op grond van de Participatiewet (Pw) verlaagd met € 750,- gedurende de maanden april en mei 2024. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M. Kaplan, die heeft waargenomen voor de gemachtigde van verzoeker, mr. R. Moghni. Met voorafgaande kennisgeving is namens het college niemand verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
4. Verzoeker ontvangt samen met zijn partner ( [persoon A] ) een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm van gehuwden. Met het besluit van 7 maart 2024 heeft het college de uitkering over de maanden april en mei 2024 met € 750,- verlaagd, omdat verzoeker niet op zijn eerste werkdag (3 januari 2024) van een proefplaatsing bij [naam bedrijf 1] in [vestigingsplaats] is verschenen. Verzoeker had de mogelijkheid om op 3 januari 2024 met deze proefplaatsing te starten en in het geval van het succesvol doorlopen hiervan, zou hij een arbeidsovereenkomst aangeboden krijgen. Verzoeker is - zonder dit te laten weten aan zijn re-integratie coach - niet op de eerste werkdag verschenen. Als gevolg hiervan heeft de werkgever afgezien van voortzetting van de proefplaatsing.
Het college heeft vervolgens besloten om af te wijken van de normaal in dit soort situaties op te leggen 100%-maatregel voor de duur van twee maanden om grotere financiële problemen binnen het gezin van verzoeker te voorkomen. Het college heeft in plaats daarvan besloten om de uitkering gedurende twee maanden met een bedrag van € 750,- te verlagen.
Verzoeker is het niet eens met dit besluit. De reisafstand vanaf zijn woning naar de beoogde werkgever is volgens hem in strijd met artikel 18, vierde lid, aanhef en onder d, van de Pw. Het is voor verzoeker onmogelijk om al om 7.00 uur op de locatie te verschijnen. Het college heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden, aldus verzoeker. Ook is verzoeker het niet eens met de passage in de proefplaatsingsovereenkomst dat de plaatsing met maximaal vier maanden kan worden verlengd.
Is er een spoedeisend belang?
5.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bezien of sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
5.2.
In het verzoekschrift van 26 maart 2024 voert verzoeker aan dat de spoedeisendheid is gelegen in de omstandigheid dat hij door de verlaging van zijn uitkering niet in kan voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Dit heeft verzoeker herhaald in de aanvullende gronden van 9 april 2024.
5.3.
De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het besluit van 7 maart 2024 niet kan voorizien in zijn noodzakelijke kosten voor levensonderhoud. In dit kader is van belang dat de partner van verzoeker met ingang van 1 maart 2024 voor dertig uur per week in dienst is getreden bij [naam bedrijf 2] en dat zij daarvoor een maandelijks salaris van € 1.700,44 ontvangt. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn situatie sprake is van een acute financiële noodsituatie. Voor zover verzoeker heeft gewezen op het feit dat sprake is van een gezin met jonge kinderen, acht de voorzieningenrechter van belang dat het college blijkens het bestreden besluit hiermee rekening heeft gehouden door geen 100%-maatregel op te leggen.
Is er sprake van een evidente onrechtmatigheid?
6. Omdat in dit geval geen sprake is van een spoedeisend belang, kan het verzoek alleen worden toegewezen als het bestreden besluit volgens de voorzieningenrechter evident onrechtmatig is. Daar is in dit geval niet van gebleken. Het is onduidelijk waarom verzoeker - ondanks een eerdere toezegging aan het college dat hij zou starten met de voorgestelde proefplaatsing - niet op de eerste werkdag (3 januari 2024) is verschenen. Niet valt in te zien waarom verzoeker, ook als de reisafstand van zijn eigen huis naar de locatie in [vestigingsplaats] volgens hem problemen oplevert, niet op de eerste werkdag is verschenen om dit met de werkgever bespreken. Verzoeker heeft hierover ook geen contact opgenomen met de re-integratie coach.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige verzoek. Dat betekent dat het college de bijstand over de maanden april 2024 en mei 2024 heeft kunnen verlagen met een bedrag van € 750,-. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd de
uitspraak te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.