In deze zaak heeft Van Leeuwen Recycling Groep B.V. (hierna: Van Leeuwen) een kort geding aangespannen tegen Qbex Logistic B.V. (hierna: Qbex) met als doel het opheffen van een conservatoir beslag dat door Qbex was gelegd op een rekening van Van Leeuwen bij ABN AMRO N.V. De vordering van Qbex was gebaseerd op een vermeende verduistering van tankcontainers door een medewerker van Qbex, de heer [persoon A]. Van Leeuwen betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat het beslag vexatoir was, omdat het haar onevenredig hard zou schaden.
De mondelinge behandeling vond plaats op 24 april 2024, en de voorzieningenrechter heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat Qbex onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat Van Leeuwen betrokken was bij de verduistering van de containers. Er was geen bewijs van samenspanning of onrechtmatig handelen van Van Leeuwen. De voorzieningenrechter heeft daarom het beslag opgeheven, omdat de vordering van Qbex ondeugdelijk was.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter Qbex veroordeeld in de proceskosten van Van Leeuwen, die zijn begroot op € 2.083,22. De vordering van Van Leeuwen om Qbex te verbieden opnieuw beslag te leggen, werd afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor een dergelijk verbod. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en Qbex moet de proceskosten binnen veertien dagen betalen.