ECLI:NL:RBROT:2024:4114

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
C/10/677023 / KG ZA 24-309
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen Van Leeuwen Recycling Groep B.V. en Qbex Logistic B.V.

In deze zaak heeft Van Leeuwen Recycling Groep B.V. (hierna: Van Leeuwen) een kort geding aangespannen tegen Qbex Logistic B.V. (hierna: Qbex) met als doel het opheffen van een conservatoir beslag dat door Qbex was gelegd op een rekening van Van Leeuwen bij ABN AMRO N.V. De vordering van Qbex was gebaseerd op een vermeende verduistering van tankcontainers door een medewerker van Qbex, de heer [persoon A]. Van Leeuwen betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat het beslag vexatoir was, omdat het haar onevenredig hard zou schaden.

De mondelinge behandeling vond plaats op 24 april 2024, en de voorzieningenrechter heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat Qbex onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat Van Leeuwen betrokken was bij de verduistering van de containers. Er was geen bewijs van samenspanning of onrechtmatig handelen van Van Leeuwen. De voorzieningenrechter heeft daarom het beslag opgeheven, omdat de vordering van Qbex ondeugdelijk was.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter Qbex veroordeeld in de proceskosten van Van Leeuwen, die zijn begroot op € 2.083,22. De vordering van Van Leeuwen om Qbex te verbieden opnieuw beslag te leggen, werd afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor een dergelijk verbod. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en Qbex moet de proceskosten binnen veertien dagen betalen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/677023 / KG ZA 24-309
Vonnis in kort geding van 1 mei 2024
in de zaak van
VAN LEEUWEN RECYCLING GROEP B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaten mrs. A. Sarokhani en M.A.D. Bol te Rotterdam,
tegen
QBEX LOGISTISC B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam.
Partijen worden hierna Van Leeuwen en Qbex genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 april 2024;
  • producties 1 tot en met 13 van Van Leeuwen;
  • producties 1 tot en met 4 van Qbex;
  • de pleitnota van Qbex.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 24 april 2024 plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Van Leeuwen is een inzamel- en (metaal)recyclingbedrijf. In het kader van haar bedrijfsvoering koopt Van Leeuwen oude metalen tankcontainers op van allerlei partijen.
2.2.
Qbex is een logistiek dienstverlener die zich bezighoudt met vervoer- en
expeditiewerkzaamheden, met name op het gebied van vervoer van chemicaliën in
tankcontainers.
2.3.
Op verzoek van Qbex heeft TT Experts onderzoek gedaan naar de verduistering van tankcontainers bij Qbex door één van haar medewerkers, de heer [persoon A] (hierna: ‘ [persoon A] ’). Het onderzoeksrapport dateert van 21 maart 2024.
2.4.
Qbex krijgt op 26 maart 2024 verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder ABN AMRO N.V., waar Van Leeuwen een rekening heeft. De vordering is begroot op € 103.181,-. Qbex laat op 27 maart 2024 beslag leggen, welk beslag doel heeft getroffen.
2.5.
Het beslagrekest richtte zich ook tot [persoon A] , de vof [naam VOF] (hierna: ‘ [naam VOF] ’) en de twee vennoten van die vof. [naam VOF] is een klant van Van Leeuwen en haalt oud ijzer op in de regio. De onder [naam VOF] , haar vennoten en [persoon A] gelegde beslagen hebben geen doel getroffen.

3.Het geschil

3.1.
Van Leeuwen vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Qbex te veroordelen om het ten laste van Van Leeuwen gelegde conservatoir derdenbeslag binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen;
II. Qbex te verbieden nieuwe beslagen te leggen ter zake het onderhavige geschil, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
III. Qbex te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Van Leeuwen legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het door Qbex gelegde beslag vexatoir is, omdat de hoogte van de vordering van Qbex onjuist is. Als gevolg daarvan wordt Van Leeuwen onevenredig hard in haar belangen geschaad. Daarnaast is de vordering van Qbex ondeugdelijk, wat ook opheffing van het beslag rechtvaardigt.
3.3.
Qbex voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Van Leeuwen in de proceskosten. Qbex stelt dat [persoon A] verduistering in dienstbetrekking heeft gepleegd door in ieder geval zeven tankcontainers uit het systeem van Qbex te halen en op eigen naam te verkopen. Van Leeuwen en [naam VOF] hebben onrechtmatig gehandeld jegens Qbex, omdat zij bij het kopen van die tankcontainers niet de vereiste zorgvuldigheid hebben genomen. Van Leeuwen heeft daarnaast niet te goeder trouw gehandeld, omdat zij onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op haar rustende onderzoeksplicht. Volgens Qbex hebben Van Leeuwen, [naam VOF] en [persoon A] samengespannen bij de verkoop van de tankcontainers en hebben zij meegewerkt aan een carrousel, waarbij iedereen wat verdiende ten koste van Qbex.

4.De beoordeling

4.1.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt. Artikel 705 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven het beslag in kort geding kan opheffen. Een apart spoedeisend belang is daarvoor niet vereist.
4.2.
Niet in geschil is dat [persoon A] zeven van aan Qbex toebehorende containers heeft verduisterd en verkocht aan [naam VOF] , waarna hij de verkoopprijs naar zijn privérekening liet overmaken. [naam VOF] heeft de containers vervolgens verkocht aan Van Leeuwen. Volgens Qbex hebben [persoon A] , [naam VOF] en Van Leeuwen samengespannen om hier financieel beter van te worden, ten koste van Qbex. Van Leeuwen betwist dit en stelt dat zij hier niets mee van doen heeft, al jaren zaken doet met [naam VOF] en dat zij [naam VOF] een marktconforme prijs betaalt voor de goederen die hij bij Van Leeuwen aanbiedt.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Qbex onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Van Leeuwen een rol, en welke dan, heeft gespeeld bij de verduistering van de containers. Van samenspanning, in de zin van afspraken tussen [persoon A] , [naam VOF] en Van Leeuwen onder meer bestaande uit het tussen hen verdelen van de opbrengst, is vooralsnog niets aannemelijk geworden. Zo is gesteld noch onderbouwd dat Van Leeuwen, rechtstreeks of via [naam VOF] , contact had met [persoon A] . Een andere concretisering van het vermoeden van Qbex over een/de rol van Van Leeuwen ontbreekt.
4.4.
Volgens Qbex heeft Van Leeuwen ook onrechtmatig en niet met de vereiste zorgvuldigheid, en daarmee niet te goeder trouw, gehandeld door waardevolle bedrijfsmiddelen aan te kopen zonder invulling te geven aan haar onderzoeksplicht.
Qbex stelt in dit kader in het beslagrekest dat Van Leeuwen een lagere vergoeding aan [naam VOF] betaalde dan de gemiddelde prijs in de handel en de prijs die Qbex bij rechtstreekse verkoop bedingt. Qbex heeft echter nagelaten die stelling te concretiseren
– welke prijs had dan voor welke container (minimaal) betaald moeten worden? – en onderbouwen. Voor zover zij bedoelt zich te baseren op het bij het beslagrekest gevoegde expertiserapport is relevant dat daarin wordt uitgegaan van veronderstellingen, bijvoorbeeld over de conditie van de verduisterde containers. In haar pleidooi stelt Qbex, ook en zonder enige onderbouwing, dat de containers courant waren. De ouderdom van de containers
– drie containers van meer dan 30 jaar en een van meer dan 40 jaar – en de gemiddelde economische levensduur van een container van 25 jaar, waarvan kan worden aangenomen dat die waardedrukkend zijn en waarvan uit het expertiserapport niet volgt dat de expert zich daar rekenschap van heeft gegeven, betwist Qbex echter niet. In dit verband wordt verder nog overwogen dat Qbex de waarde van de containers eerder voor € 51.410,- heeft gefactureerd aan Van Leeuwen. Qbex stelt over de thans begrote hogere waarde dat sprake is van voortschrijdend inzicht maar verwijst daarbij enkel naar het expertiserapport.
4.5.
Over de prijs die Van Leeuwen aan [naam VOF] betaalde, heeft zij de door haar beschreven werkwijze bij het aannemen van een container beschreven: de container en alle losse onderdelen worden gewogen en aan de hand daarvan wordt op basis van nacalculatie een prijs berekend en uitbetaald aan degene die de container heeft ingeleverd. Bij [naam VOF] was en is dit volgens Van Leeuwen niet anders. Van Leeuwen heeft voor enkele containers toegelicht dat zij op verzoek van [naam VOF] vooraf een inschatting maakte hoeveel deze container zou opleveren en dat het definitieve bedrag pas volgde nadat de container was gewogen. Dit bedrag betaalde Van Leeuwen dan uit aan [naam VOF] . Met de door haar ingediende stukken heeft Van Leeuwen aannemelijk gemaakt dat de inschatting zij vooraf maakte, veelal klopte met de nacalculatie. Meer specifiek geldt dat bijvoorbeeld voor container FWU 624008-0 waarvan vooraf een bedrag van € 3.700,- is afgesproken en uiteindelijk € 3.620,- is betaald, zo volgt uit de stukken.
4.6.
Qbex stelt ook dat Van Leeuwen bij het kopen van de tankcontainers niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen, omdat zij onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op haar rustende zorgplicht. Qbex heeft hier, mede gelet op de stellingen van Van Leeuwen, echter onvoldoende handen en voeten aan gegeven. Zo heeft Van Leeuwen gesteld aan haar onderzoeksplicht te voldoen door bij iedere verkoper te vragen om een paspoort, een uittreksel uit het handelsregister en door na te gaan of Van Leeuwen wel eens eerder zaken met deze persoon heeft gedaan. Daarnaast sloopt Van Leeuwen jaarlijks rond de 400 containers, waarvan een heel groot deel tegen de afschrijvingsdatum aanzit en dus naar de schroot gaat. Van Leeuwen kan voor de sloop aan de hand van het serienummer controleren waar de container is gemaakt en op wiens naam. Naar aanleiding van dat laatste heeft Qbex tijdens de mondelinge behandeling aanvullend nog gesteld dat er containers tot Qbex waren te herleiden. Uit de stukken volgt dat drie containernummers beginnen met QB, wat duidt op Qbex. Dat zijn echter wel de drie oudste containers. Een en ander gevoegd bij het hiervoor overwogene rechtvaardigt vooralsnog ook nog niet de conclusie dat er onzorgvuldig is gehandeld.
4.7.
Voorts heeft Qbex de relevantie van het, ook in het kader van de zorgvuldigheid en zorgplicht door haar genoemde, snelle uit- en doorbetalen door van Leeuwen aan [naam VOF] en [persoon A] niet duidelijk gemaakt. Van Leeuwen heeft ter zitting toegelicht dat het bij haar heel gebruikelijk is dat snel wordt uitbetaald als de goederen zijn ontvangen en dat haar betalingssysteem daar ook op ingericht is. Bovendien kan haar niet worden aangerekend dat [naam VOF] dezelfde dag nog uitbetaalde aan [persoon A] . Van Leeuwen heeft [persoon A] nooit ontmoet en wist niet dat [naam VOF] [persoon A] in privé uitbetaalde, althans dat is vooralsnog niet aannemelijk geworden.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Qbex ook nog gesteld dat [naam VOF] telefonisch heeft opgebiecht dat [persoon A] hem containers heeft aangeboden en dat [naam VOF] verder heeft gezegd dat Van Leeuwen hem na de tweede container heeft geadviseerd om de marge van [naam VOF] op de containers te verhogen met (of naar?)
€ 1.500,-. Hoewel Qbex in dit opheffingskortgeding nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag mag leggen aan de vordering waarvoor het beslag is gelegd, is dit veel te vaag, niet onderbouwd en betwist Van Leeuwen dat hij iets te maken heeft met de door [naam VOF] te hanteren marge.
4.9.
De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat sprake is van een ondeugdelijke vordering, omdat in de gegeven situatie een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt. Er is ten aanzien van de mogelijke rol en de beweerde schade zoveel onduidelijk en zowel in deze procedure als in het beslagrekest zo weinig onderbouwd dat een belangenafweging in het nadeel van Qbex als beslaglegger uitvalt. Dit betekent dat het ten laste van Van Leeuwen gelegde derdenbeslag moet worden opgeheven. De voorzieningenrechter heft het beslag in dit vonnis zelf op.
4.10.
De vordering om het vonnis uitvoerbaar op de minuut te verklaren wordt afgewezen. De minuut komt al sinds 2002 niet meer in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor. De vordering om het vonnis op alle dagen en uren ten uitvoer te mogen leggen wordt ook afgewezen, omdat Van Leeuwen deze vordering niet heeft gemotiveerd.
4.11.
Van Leeuwen vordert ook om Qbex te verbieden opnieuw beslag te leggen op basis van dezelfde vorderingen als het beslag waar in deze procedure opheffing van wordt gevorderd. De voorzieningenrechter wijst deze vordering af. Een beslagverbod beperkt het door artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter. In beginsel is een dergelijke vordering alleen toewijsbaar als misbruik van beslagrecht dreigt. Van Leeuwen heeft onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is. Bovendien maakt Van Leeuwen in haar vordering niet duidelijk of die ziet op conservatoir of executoriaal beslag of beide. De voorzieningenrechter ziet in de inhoudelijke beslissingen in dit vonnis ook geen aanleiding om Qbex tot het mindere te veroordelen en haar bijvoorbeeld te verplichten om bij een eventueel volgend beslagrekest, met dezelfde grondslag, een kopie van dit vonnis aan de voorzieningenrechter te verstrekken. Qbex heeft ter zitting immers toegezegd dat zij bij een eventueel volgend beslagrekest, de voorzieningenrechter informeert over de haar bekende feiten en omstandigheden en de eerdere beslagleggingen.
4.12.
Qbex krijgt ongelijk en wordt in de proceskosten veroordeeld. De kosten van Van Leeuwen worden begroot op:
- dagvaarding € 115,22
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.083,22
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 27 maart 2024 ten laste van Van Leeuwen onder ABN AMRO Bank N.V. gelegde beslag,
5.2.
veroordeelt Qbex in de proceskosten van € 2.083,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Qbex niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Qbex € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt Qbex in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.3608/2009