In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiser, Erasmus Bewindvoering, in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam], verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 9 februari 2024. Dit vonnis verplichtte de onder bewind gestelde, [naam], om een woning, eigendom van de gedaagde Stichting Woonplus Schiedam, uiterlijk op 30 april 2024 te verlaten. De eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. In het kort geding vordert de eiser dat de verdere executie van het vonnis wordt gestaakt totdat er in het hoger beroep uitspraak is gedaan. De kort gedingrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen, waarbij hij oordeelt dat de kantonrechter in zijn eerdere beslissing geen evidente fout of vergissing heeft gemaakt en dat de belangenafweging die heeft geleid tot de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis niet onterecht is geweest.
De kort gedingrechter heeft vastgesteld dat de kantonrechter de belangen van beide partijen zorgvuldig heeft afgewogen en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van feiten die de kantonrechter niet in zijn overwegingen heeft kunnen meenemen. De medische informatie over [naam] die in het geding is gebracht, blijkt niet nieuw te zijn en de stelling dat Woonplus in de afgelopen jaren stil heeft gezeten, is niet voldoende om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen. De kort gedingrechter concludeert dat de vordering tot schorsing van de executie wordt afgewezen en dat de eiser de proceskosten moet betalen, die aan de kant van Woonplus zijn begroot op € 678,-. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.