ECLI:NL:RBROT:2024:4177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/3688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenplicht

Op 7 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, een inwoner van Bleiswijk, en het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland. Verzoekster had een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ingediend, maar deze werd op 4 maart 2024 afgewezen wegens schending van de inlichtingenplicht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij verzoekster stelde dat zij momenteel geen andere bron van inkomsten heeft en in financiële problemen verkeert.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in het verleden voorzitter was van een stichting die zich inzet voor vrouwen en kinderen in Congo. Er zijn verschillende besluiten genomen door het college, waaronder de intrekking van bijstand en de afwijzing van nieuwe aanvragen, omdat verzoekster niet voldoende informatie over de financiën van de stichting had verstrekt. Het college concludeerde dat verzoekster de inlichtingenplicht had geschonden, wat leidde tot de afwijzing van haar bijstandsaanvraag.

Tijdens de zitting op 2 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter de verklaringen van verzoekster en de bevindingen van het college beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verklaringen van verzoekster niet consistent waren met de waarnemingen van de toezichthouders, wat de conclusie van het college ondersteunt dat er sprake was van schending van de inlichtingenplicht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat verzoekster voorlopig geen recht heeft op bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3688

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Bleiswijk, verzoekster

(gemachtigde: mr. F.S. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, het college

(gemachtigde: mr. T. Baltus).

Inleiding

1. Met het besluit van 4 maart 2024 heeft het college de aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van 25 januari 2024 afgewezen wegens schending van de inlichtingenplicht. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
4.1.
Verzoekster heeft op 3 februari 2009 de Stichting [naam stichting] (hierna: Stichting [afkorting naam stichting] ) opgericht. Deze stichting zet zich met name in voor vrouwen en kinderen in Congo. Er worden spullen ingezameld voor Afrika en er worden - tegen betaling - diverse activiteiten in Nederland georganiseerd. Via de website van de organisatie kunnen mensen geld doneren. Op 11 februari 2009 is deze stichting bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. Verzoekster was voorzitter van deze stichting. Met ingang van 25 mei 2009 is aan verzoekster een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder toegekend.
Met het besluit van 15 februari 2023 heeft het college de bijstand ingetrokken over de periode van 8 mei 2019 tot en met 7 december 2022 en de teveel verstrekte bijstand teruggevorderd, omdat er volgens het college sprake was van schending van de inlichtingenplicht. Met het besluit op bezwaar van 4 december 2023 heeft het college het eerdere intrekkingsbesluit gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld.
Op 23 maart 2023 heeft verzoekster een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Met het besluit van 13 juni 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek was gebleken van verstrengeling van de financiën van verzoekster en stichting. Met het besluit op bezwaar van 12 oktober 2023 heeft het college de afwijzing gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld.
Met het besluit van 16 januari 2024 heeft het college een nieuwe aanvraag om bijstand van 31 augustus 2023 afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende gegevens over de financiën van Stichting [naam stichting] had overgelegd waarmee verzoekster volgens het college (opnieuw) de inlichtingenplicht had geschonden.
4.2.
Met ingang van 8 januari 2024 heeft verzoekster zich bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van Stichting [afkorting naam stichting] uit laten schrijven.
Op 25 januari 2024 heeft verzoekster opnieuw een aanvraag om bijstand op grond van de Pw ingediend. Met het besluit van 4 maart 2024 is deze aanvraag afgewezen op de grond dat verzoekster de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college baseert de afwijzing op bijzonder onderzoek waaruit is gebleken dat verzoekster tot nu toe op loon waardeerbare activiteiten voor Stichting [naam stichting] heeft verricht, terwijl zij meerdere keren (schriftelijk) heeft verklaard daarmee met ingang van 8 januari 2024 te zijn gestopt. Er is geconstateerd dat verzoekster ook ná 8 januari 2024 aanwezig is geweest bij activiteiten, die op de website van de stichting stonden vermeld. Ook is uit onderzoek gebleken dat verzoekster feitelijk de beschikking had over een blauwe Toyota met het kenteken [kentekennummer] , die op naam staat van Stichting [naam stichting] , en dat verzoekster ook gebruik heeft gemaakt van deze auto.
Verzoekster heeft verklaard alles aan de nieuwe bestuurders te hebben overgedragen en dat zij feitelijk niet meer kon beschikken over het rekeningnummer van de stichting of over andere vermogensbestanddelen, zoals een auto. Volgens het college komen de verklaringen van verzoekster niet overeen met de waarnemingen in het kader van het onderzoek. Het college vindt daarom dat verzoekster de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
6.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bezien of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
6.2.
Verzoekster stelt dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat zij momenteel, naast haar toeslagen, geen andere bron van inkomsten heeft. Verzoekster beschikt niet over spaargeld en zit nu volledig aan de grond. Verzoekster heeft geen financiële mogelijkheden als gevolg van de terugvordering van bijstand over een eerdere periode. Verzoekster zit zo krap bij kas dat zij geen geld heeft voor boodschappen. De schulden zullen boven haar hoofd gaan groeien.
Gelet op deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk zal beoordelen.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
7.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college op basis van de bevindingen in het kader van het uitgebreide bijzonder onderzoek van de toezichthouders Sociaal Domein (team Handhaving) kunnen concluderen dat verzoekster de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat haar verklaringen op 18 januari en 20 februari 2024 over de activiteiten voor Stichting [naam stichting] ná 8 januari 2014 en over het gebruik van de blauwe Toyota, die op naam staat van Stichting [naam stichting] , niet overeenkomen met de waarnemingen van de toezichthouders tijdens het bijzonder onderzoek.
Zo heeft verzoekster aanvankelijk verklaard dat zij met ingang van 8 januari 2024 is gestopt met haar activiteiten voor de stichting, terwijl uit de waarnemingen is gebleken dat verzoekster is gezien bij activiteiten in het wijkgebouw Het Klooster Oude Noorden in Rotterdam en in Buurthuis De Wending in Delft. Verder heeft verzoekster tijdens het gesprek op 20 februari 2024 verklaard dat zij de blauwe Toyota, die op naam staat van Stichting [naam stichting] , niet meer heeft gebruikt, terwijl uit de verrichte waarnemingen is gebleken dat verzoekster met deze auto naar activiteiten van de stichting is gereden.
Dat verzoekster nadien onder meer heeft verklaard dat zij nog wel activiteiten voor de stichting heeft verricht omdat ze daarvoor was benaderd en zij toestemming aan de nieuwe voorzitter (haar zoon) had gevraagd om de Toyota te gebruiken, maakt niet dat haar niet kan worden verweten dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het gaat er om dat zij op deze punten door haar eigen, wisselende verklaringen onduidelijkheid heeft verschaft en dat zij niet meteen de gevraagde inlichtingen aan het college heeft verstrekt.
7.2.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval de inlichtingenplicht is geschonden.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college vooralsnog geen bijstand aan verzoekster hoeft uit te betalen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.