4.2.Beoordeling bewijsverweer
Feiten
Het ongeval tussen de auto van de verdachte en de bestelauto die achterop zijn auto reed vond plaats op de snelweg, op de derde rijstrook van de rijbaan. Rechts van die derde rijstrook bevonden zich de vierde en de vijfde rijstrook en daar weer naast de vluchtstrook. De ter plaatse geldende snelheid bedroeg 100 kilometer per uur. Voorafgaand aan het ongeval is door tot nu toe onbekend gebleven oorzaak de auto van de verdachte steeds langzamer gaan rijden en lukte het de verdachte niet zijn auto weer op snelheid te krijgen. De snelheidsverlaging van de auto van de verdachte tot aan het moment van de aanrijding vond plaats binnen een tijdsbestek van 2 minuten en 15 seconden. Om 19:00:25 uur reed de auto van de verdachte ongeveer 99 kilometer per uur, om 19.01.30 uur nog ongeveer 50 kilometer per uur, om 19.02.10 uur ongeveer 40 kilometer per uur en omstreeks 19.02.40 uur, toen het ongeval plaatsvond, was de snelheid nog maar ongeveer 6 kilometer per uur.
De verdachte is, toen zijn auto steeds langzamer ging rijden, op de derde rijstrook van de snelweg blijven rijden. Hij is niet, via de vierde en vijfde rijstrook, naar rechts uitgeweken, waar de vluchtstrook was. Hij is, toen de auto nog maar 11 kilometer per uur reed, naar de verkoper van zijn auto gaan bellen. Hij wilde hem vragen wat hij moest doen om de auto weer aan de gang te krijgen. Voordat hij antwoord kreeg vond het ongeval plaats.
De bestelauto met daarin het latere slachtoffer reed voorafgaand aan het ongeval ongeveer 100 kilometer per uur. De cruise control stond aan. Er is geen snelheid geminderd. Op het moment van de aanrijding reed de bestelauto nog steeds ongeveer 100 kilometer per uur.
Beoordeling
Van een gemiddelde weggebruiker mag worden verwacht dat hij, in een situatie zoals in dit geval is ontstaan, zijn auto zo snel mogelijk naar een veilige plek brengt: de vluchtstrook. De verdachte had dus, toen zijn auto steeds langzamer ging rijden in ieder geval ruim voordat het ongeluk uiteindelijk plaatsvond, naar de vluchtstrook moeten gaan. Daarvoor was voldoende tijd beschikbaar, aangezien het - zoals hiervoor al is opgemerkt - ruim twee minuten duurde voordat zijn auto van ongeveer 100 kilometer per uur bijna volledig tot stilstand kwam. Er was in ieder geval nog ruim anderhalve minuut beschikbaar toen de auto van de verdachte tot ongeveer 40/50 kilometer per uur in snelheid was geminderd. Er is niet gebleken dat de verkeerssituatie niet toeliet dat verdachte naar de vluchtstrook reed. Er was sprake van een voor de tijd van de dag normaal rustig verkeersbeeld en de lichten brandden ter plaatse. Door niet tijdig naar de vluchtstrook te gaan heeft de verdachte zich
zeeronvoorzichtig gedragen en is het ongeval ontstaan dat daarmee aan zijn schuld in de zin van artikel 6 WVW te wijten is.
Van roekeloos rijgedrag, zoals door de officier van justitie als standpunt is ingenomen, is geen sprake, omdat het rijgedrag van de verdachte geen overtreding is als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, sub b WVW en ook overigens niet wordt aangemerkt als roekeloos gedrag.
Met betrekking tot de verklaring van de verdachte dat het niet mogelijk was om naar de vluchtstrook te gaan, omdat hij niet meer kon sturen doordat de motor van zijn auto was uitgevallen, wordt het volgende opgemerkt.
Uit het mailbericht van verbalisant [verbalisant] van 23 april 2024 volgt dat bij het uitvallen van de motor van een auto met stuurbekrachtiging het nog steeds mogelijk is om de auto te besturen, zij het dat het sturen dan steeds zwaarder wordt naarmate de snelheid minder wordt. Hoewel de snelheid van de auto van de verdachte geleidelijk steeds langzamer werd, stond het wegvallen van de stuurbekrachtiging daarom niet in de weg aan de mogelijkheid om naar de vluchtstrook te sturen. Bovendien heeft de verdachte op het punt van de door hem gestelde onmogelijkheid om te sturen niet consequent verklaard. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij geen vluchtstrook heeft gezien, omdat hij aan het bellen was.
Met betrekking tot het rijgedrag van de bestuurder van de bestelauto waarin het latere slachtoffer zat wordt het volgende opgemerkt.
Het handelen van de verdachte (blijven rijden op de rijstrook en niet naar de vluchtstrook gaan) is een noodzakelijke schakel geweest in het ontstaan van het ongeval. Het ongeval is in redelijkheid ook toe te rekenen aan het zeer onvoorzichtig handelen van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Het rijgedrag van de verdachte was naar haar aard immers geschikt om het uiteindelijke gevolg te doen ontstaan of het risico daarop te verhogen. De omstandigheid dat de bestuurder van de bestelauto met daarin het latere slachtoffer de auto van de verdachte kennelijk niet tijdig heeft gezien en daardoor met volle snelheid achterop de auto van de verdachte is gereden, is weliswaar ook een fout maar niet een dusdanige fout dat het niet langer redelijk is om het ongeval en de dood van het slachtoffer nog voor rekening van de verdachte te laten komen. Het door onoplettendheid van de bestuurder van de andere auto over het hoofd zien van de vrij plotseling vaart verminderende auto van de verdachte is immers een gevolg van de aan de verdachte verweten onvoorzichtigheid en de gevaren die daarmee werden veroorzaakt.
De verweren worden verworpen.