ECLI:NL:RBROT:2024:4182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10/287611-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval door nalaten vluchtstrook te nemen als bestuurder

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een auto betrokken was bij een dodelijk ongeval. De verdachte had nagelaten om naar de vluchtstrook te rijden toen zijn auto steeds langzamer ging. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, waarbij een 15 maanden oud jongetje om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan onvoorzichtig rijgedrag, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte kreeg een taakstraf van 180 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een rijontzegging van 12 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had de auto pas kort in zijn bezit en was niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet tijdig naar de vluchtstrook was gegaan, wat het ongeval had kunnen voorkomen. De straf werd verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/287611-20
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. M.T. de Vaal, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Het primair tenlastegelegde komt er - kort gezegd - op neer dat de verdachte als bestuurder van zijn bedrijfsauto op de A16 een dodelijk ongeval heeft veroorzaakt dat aan zijn schuld te wijten is. Hoewel de snelheid van de auto van de verdachte op een gegeven moment veel lager was dan dat van het overige verkeer, is hij met zijn auto niet naar de vluchtstrook gereden. Hierdoor is het ongeluk ontstaan. Een bestelauto waarin het latere slachtoffer zich bevond en die achter de auto van de verdachte reed is achterop de bijna tot stilstand gekomen auto van de verdachte gebotst. (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij door zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 weken, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijsverweer
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde omdat er geen sprake is van schuld in de zin van het tenlastegelegde artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW). Daartoe is het volgende aangevoerd. Het is niet aan de verdachte te wijten dat zijn auto steeds langzamer ging rijden. Ook wist hij niet meteen dat zijn auto bijna helemaal tot stilstand zou komen. Om de auto op de vluchtstrook te zetten zou hij bovendien drie manoeuvres hebben moeten maken met meerdere passerende auto’s. Hij zou dan immers vanaf de derde rijstrook, naar achtereenvolgens de vierde, vijfde en daarna de vluchtstrook hebben moeten rijden. De auto die tegen hem aan is gereden is met gelijke snelheid blijven rijden. Niet is gebleken dat met die auto is geremd.
De verdachte zelf heeft verklaard dat het niet mogelijk was om naar de vluchtstrook te gaan omdat hij de auto, die stuurbekrachtiging had, niet meer kon besturen doordat de motor uitviel.
4.2.
Beoordeling bewijsverweer
Feiten
Het ongeval tussen de auto van de verdachte en de bestelauto die achterop zijn auto reed vond plaats op de snelweg, op de derde rijstrook van de rijbaan. Rechts van die derde rijstrook bevonden zich de vierde en de vijfde rijstrook en daar weer naast de vluchtstrook. De ter plaatse geldende snelheid bedroeg 100 kilometer per uur. Voorafgaand aan het ongeval is door tot nu toe onbekend gebleven oorzaak de auto van de verdachte steeds langzamer gaan rijden en lukte het de verdachte niet zijn auto weer op snelheid te krijgen. De snelheidsverlaging van de auto van de verdachte tot aan het moment van de aanrijding vond plaats binnen een tijdsbestek van 2 minuten en 15 seconden. Om 19:00:25 uur reed de auto van de verdachte ongeveer 99 kilometer per uur, om 19.01.30 uur nog ongeveer 50 kilometer per uur, om 19.02.10 uur ongeveer 40 kilometer per uur en omstreeks 19.02.40 uur, toen het ongeval plaatsvond, was de snelheid nog maar ongeveer 6 kilometer per uur.
De verdachte is, toen zijn auto steeds langzamer ging rijden, op de derde rijstrook van de snelweg blijven rijden. Hij is niet, via de vierde en vijfde rijstrook, naar rechts uitgeweken, waar de vluchtstrook was. Hij is, toen de auto nog maar 11 kilometer per uur reed, naar de verkoper van zijn auto gaan bellen. Hij wilde hem vragen wat hij moest doen om de auto weer aan de gang te krijgen. Voordat hij antwoord kreeg vond het ongeval plaats.
De bestelauto met daarin het latere slachtoffer reed voorafgaand aan het ongeval ongeveer 100 kilometer per uur. De cruise control stond aan. Er is geen snelheid geminderd. Op het moment van de aanrijding reed de bestelauto nog steeds ongeveer 100 kilometer per uur.
Beoordeling
Van een gemiddelde weggebruiker mag worden verwacht dat hij, in een situatie zoals in dit geval is ontstaan, zijn auto zo snel mogelijk naar een veilige plek brengt: de vluchtstrook. De verdachte had dus, toen zijn auto steeds langzamer ging rijden in ieder geval ruim voordat het ongeluk uiteindelijk plaatsvond, naar de vluchtstrook moeten gaan. Daarvoor was voldoende tijd beschikbaar, aangezien het - zoals hiervoor al is opgemerkt - ruim twee minuten duurde voordat zijn auto van ongeveer 100 kilometer per uur bijna volledig tot stilstand kwam. Er was in ieder geval nog ruim anderhalve minuut beschikbaar toen de auto van de verdachte tot ongeveer 40/50 kilometer per uur in snelheid was geminderd. Er is niet gebleken dat de verkeerssituatie niet toeliet dat verdachte naar de vluchtstrook reed. Er was sprake van een voor de tijd van de dag normaal rustig verkeersbeeld en de lichten brandden ter plaatse. Door niet tijdig naar de vluchtstrook te gaan heeft de verdachte zich
zeeronvoorzichtig gedragen en is het ongeval ontstaan dat daarmee aan zijn schuld in de zin van artikel 6 WVW te wijten is.
Van roekeloos rijgedrag, zoals door de officier van justitie als standpunt is ingenomen, is geen sprake, omdat het rijgedrag van de verdachte geen overtreding is als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, sub b WVW en ook overigens niet wordt aangemerkt als roekeloos gedrag.
Met betrekking tot de verklaring van de verdachte dat het niet mogelijk was om naar de vluchtstrook te gaan, omdat hij niet meer kon sturen doordat de motor van zijn auto was uitgevallen, wordt het volgende opgemerkt.
Uit het mailbericht van verbalisant [verbalisant] van 23 april 2024 volgt dat bij het uitvallen van de motor van een auto met stuurbekrachtiging het nog steeds mogelijk is om de auto te besturen, zij het dat het sturen dan steeds zwaarder wordt naarmate de snelheid minder wordt. Hoewel de snelheid van de auto van de verdachte geleidelijk steeds langzamer werd, stond het wegvallen van de stuurbekrachtiging daarom niet in de weg aan de mogelijkheid om naar de vluchtstrook te sturen. Bovendien heeft de verdachte op het punt van de door hem gestelde onmogelijkheid om te sturen niet consequent verklaard. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij geen vluchtstrook heeft gezien, omdat hij aan het bellen was.
Met betrekking tot het rijgedrag van de bestuurder van de bestelauto waarin het latere slachtoffer zat wordt het volgende opgemerkt.
Het handelen van de verdachte (blijven rijden op de rijstrook en niet naar de vluchtstrook gaan) is een noodzakelijke schakel geweest in het ontstaan van het ongeval. Het ongeval is in redelijkheid ook toe te rekenen aan het zeer onvoorzichtig handelen van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Het rijgedrag van de verdachte was naar haar aard immers geschikt om het uiteindelijke gevolg te doen ontstaan of het risico daarop te verhogen. De omstandigheid dat de bestuurder van de bestelauto met daarin het latere slachtoffer de auto van de verdachte kennelijk niet tijdig heeft gezien en daardoor met volle snelheid achterop de auto van de verdachte is gereden, is weliswaar ook een fout maar niet een dusdanige fout dat het niet langer redelijk is om het ongeval en de dood van het slachtoffer nog voor rekening van de verdachte te laten komen. Het door onoplettendheid van de bestuurder van de andere auto over het hoofd zien van de vrij plotseling vaart verminderende auto van de verdachte is immers een gevolg van de aan de verdachte verweten onvoorzichtigheid en de gevaren die daarmee werden veroorzaakt.
De verweren worden verworpen.
4.3.
Bewijsmotivering en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van wat hiervoor in de paragraaf “Beoordeling bewijsverweer” is opgemerkt, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 november 2020 te Hendrik-Ido-Ambacht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (grijze bedrijfsauto Ford E150 met kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, A16 t.h.v. hectometerpaal 28.8, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
zeer, onvoorzichtig rijgedrag
,welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid die (veel) lager was dan ter plaatse was toegestaan en (veel) lager dan ter plaatse was verantwoord heeft gereden en
- ( aldus doende) met een zeer groot snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer aldaar heeft gereden en ,
- zijn voertuig niet naar de vluchtstrook heeft gereden en geparkeerd,
als gevolg waarvan een achter hem, verdachte, rijdende bestuurder van een bestelauto met hoge snelheid (ongeveer 100 km/u) achterop zijn voertuig is gebotst, waardoor een ander (genaamd [naam] (geboren [geboortedatum 2] 2019) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemeen
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gepleegde feit
De verdachte heeft als bestuurder van een auto op de snelweg een verkeersongeval veroorzaakt, met het onvoorstelbaar tragische gevolg dat een nog maar 15 maanden oud jongetje is overleden. De auto waarin het slachtoffer samen met zijn vader zat is met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur tegen de bijna stilstaande auto van de verdachte aangereden. De verdachte heeft nagelaten tijdig naar de vluchtstrook te gaan toen hij merkte dat zijn auto steeds langzamer ging rijden. Dat had het tragische ongeval kunnen voorkomen. Met zijn zeer onvoorzichtige rijgedrag heeft de verdachte onaanvaardbare risico’s voor de verkeersveiligheid genomen. De verdachte heeft door zijn nalaten een groot verdriet en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer. Op de zitting heeft de moeder van het slachtoffer mede namens zijn vader een slachtofferverklaring voorgelezen. Hierin is op invoelbare wijze naar voren gebracht dat zij sindsdien enorm veel verdriet hebben om dit plotselinge overlijden van hun zoontje.
Bij bepaling van de straf wordt aan de andere kant ook meegewogen dat het stilvallen van de auto van de verdachte, welke auto hij nog maar maximaal een uur in zijn bezit had, niet aan de verdachte valt te verwijten. Hij had de auto voor bijna € 5.000,- gekocht en hij had bij de koop van de auto een Apk-keuringsrapport meegekregen. Hij is er daarom vanuit gaan dat hij een deugdelijk voertuig had gekocht.
Persoon verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 januari 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook nadien zijn door hem geen strafbare feiten gepleegd.
Voor zover bekend heeft de verdachte tot aan het ongeval een normaal leven geleid. De verdachte heeft door het ongeval ook zelf letsel opgelopen. Hij kan zijn werkzaamheden daardoor nog steeds niet uitvoeren. Verder heeft hij verklaard dat hij veel kosten heeft moeten maken om zijn rijbewijs, dat eerst door het OM en later door het CBR werd ingehouden, weer terug te krijgen.
Overschrijding redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De onderhavige aanrijding vond plaats op 9 november 2020. De verdachte is op 11 november 2020 gehoord als verdachte. Op deze datum is in deze zaak de redelijke termijn aangevangen. Tussen die datum en de datum van dit eindvonnis ligt een periode van drie jaren en vijf maanden. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn met 17 maanden. Er zijn geen bijzondere (zaak inhoudelijke) omstandigheden die een logische verklaring geven voor deze overschrijding. Dit dient daarom gecompenseerd te worden door een beperkte vermindering van de straf.
Slotsom
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf en een forse taakstraf. Hoewel de ernst van de gevolgen en de mate van schuld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal daarvan worden afgezien, gezien de hiervoor genoemde omstandigheden van dit geval. Daarbij is naast het tijdsverloop met name relevant dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte niet gebaseerd is op “een doen”, maar op een nalaten, het niet tijdig naar de vluchtstrook gaan. De gevangenisstraf zal daarom in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daarnaast als onvoorwaardelijke straf een taakstraf.
Tevens wordt een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden geacht. De tijd die het rijbewijs van de verdachte door het openbaar Ministerie is ingevorderd en ingehouden dient daarvan te worden afgetrokken. Dit geldt niet voor de tijd die het CBR het rijbewijs van de verdachte onder zich heeft gehad.
Alles afwegend worden de hierna te noemen straffen passend en geboden geacht. De eis van de officier van justitie vindt de rechtbank te hoog.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs door het Openbaar Ministerie op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en W.M Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 november 2020 te Hendrik-Ido-Ambacht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (grijze bedrijfsauto Ford E150 met kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, A16 t.h.v. hectometerpaal 28.8, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid die (veel) lager was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) lager dan ter plaatse was verantwoord heeft gereden en/of
- ( daarbij) rijdend op die A16 gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon en/of die telefoon in de hand heeft gehouden en/of
- niet of in onvoldoende mate is (blijven) letten op de weg en/of de overige verkeersdeelnemers en/of
- ( aldus doende) met een zeer groot snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer aldaar heeft gereden of zich heeft bevonden en/of ,
- zijn voertuig niet naar/op een veilige plek en/of vlucht strook heeft gereden en/of geparkeerd en/of
- als gevolg waarvan een achter hem, verdachte, rijdende bestuurder van een bestelauto met hoge snelheid (ongeveer 100 km/u) achterop het voertuig is gebotst, waardoor een ander (genaamd [naam] (geboren [geboortedatum 2] 2019) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2020 te Hendrik-Ido-Ambacht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (grijze bedrijfsauto Ford E150 met kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, A16 t.h.v. hectometerpaal 28,8,
- met een snelheid die (veel) lager was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) lager dan ter plaatse was verantwoord heeft gereden en/of
- ( daarbij) rijdend op die A16 gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon en/of die telefoon in de hand heeft gehouden en/of
- niet of in onvoldoende mate is (blijven) letten op de weg en/of de overige verkeersdeelnemers en/of
- ( aldus doende) met een zeer groot snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer aldaar heeft gereden of zich heeft bevonden en/of,
- zijn voertuig niet naar/op een veilige plek en/of vlucht strook heeft gereden en/of geparkeerd en/of
- als gevolg waarvan een achter hem, verdachte, rijdende bestuurder van een bestelauto met hoge snelheid (ongeveer 100 km/u) achterop het voertuig is gebotst,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.