ECLI:NL:RBROT:2024:4319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/7254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een maatregel op grond van de Participatiewet wegens niet meewerken aan arbeidsinschakeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen een maatregel opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, die sinds 25 november 2010 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft geweigerd deel te nemen aan een werkervaringsplek bij een leer-praktijkcentrum (LPC), wat heeft geleid tot een korting van 50% op zijn bijstandsuitkering. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de weigering van eiser om het traject bij het LPC te volgen, ondanks dat hij een parttime baan had gevonden. Eiser stelt dat hij niet in staat was om naast zijn parttime werk ook het traject te volgen vanwege fysieke en psychische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze combinatie niet mogelijk was. De rechtbank concludeert dat de weigering van eiser om te werken bij het LPC kwalificeert als verwijtbaar niet meewerken aan een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in de Participatiewet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de opgelegde maatregel in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. el Idrissi,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem door verweerder opgelegde maatregel op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 23 mei 2023 eisers bijstandsuitkering over de maand juni 2023 met 50% gekort (maatregel) wegens het weigeren van een werkervaringsplek bij een leer-praktijkcentrum (LPC). Met het besluit van 22 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

Inleiding
2. Eiser (geboren in 1982) ontvangt vanaf 25 november 2010 een bijstandsuitkering en heeft sindsdien geen betaald werk verricht.
Nadat verweerder eiser in januari 2023 een maatregel van 30% had opgelegd wegens het niet verschijnen bij gesprekken over arbeidsinschakeling, is [persoon A] in zijn hoedanigheid van werkgever namens thuiszorgorganisatie 24 Care en namens AL International Transport & Logistics met verweerder in contact getreden over een werkervaringsplaats met uitzicht op een parttime baan in de zorg. Dit is afgeketst omdat de organisatie niet gecertificeerd was. Hierna is op 6 april 2023 een plan gemaakt, waarin eiser en verweerder hebben afgesproken dat eiser een traject bij LPC Sanna gaat volgen (werken in een wijkrestaurant) en dat eiser zich zal aanmelden bij het Huis van de Wijk om zijn beheersing van de Nederlandse taal te verbeteren.
Bij het hierop gevolgde gesprek bij het LPC op 18 april 2023 bij het LPC met medewerkster [persoon B] is eiser verschenen met een vriend die voor hem tolkte. Eiser heeft verklaard niet te willen deelnemen aan het traject omdat hij inmiddels een parttimebaan heeft gevonden; ook heeft hij verklaard alleen betaald werk te willen verrichten en geen aanvullende uren bij dit of een ander LPC te willen werken naast deze parttimebaan.
Eiser heeft hierin volhard, ook nadat [persoon B] hem heeft verteld dat als hij weigert deel te nemen aan het traject, er mogelijk een maatregel wordt opgelegd. Eiser heeft verklaard te doen wat hij wil.
Op 12 mei 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden over de voorgenomen maatregel, waarbij eiser een arbeidscontract heeft getoond. Het arbeidscontract is getekend op 18 april 2023 door eiser en [persoon A] namens AL International Transport & Logistics B.V. voor betaald werk door eiser als assistent-chauffeur voor vijftien uur per week, drie uur per dag,
per 1 mei 2023. In het contract staat dat de werkgever het halen van een rijbewijs zal vergoeden (eiser heeft geen rijbewijs). Ook is daarin opgenomen dat de werktijden in onderling overleg zullen worden vastgesteld.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel op 23 mei 2023 terecht aan eiser is opgelegd. Eiser heeft volgens verweerder geweigerd om het traject bij het LPC naast zijn parttimebaan te volgen. Verweerder ziet daarvoor geen goede reden. Nog daargelaten dat de parttime baan op het moment van het gesprek nog niet zeker was, heeft de medewerkster van het LPC eiser gezegd dat het mogelijk was het traject naast een parttime baan te volgen. Eiser heeft dit op voorhand geweigerd en zich op het standpunt gesteld alleen betaald werk te willen verrichten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een combinatie van de twee werkkringen door fysieke klachten en een slechte beheersing van de Nederlandse taal voor hem niet haalbaar was. Daarnaast volgt verweerder eiser niet in zijn standpunt dat het traject bij het LPC geen zinvolle werkervaring zou opleveren omdat hij graag chauffeur wil worden, terwijl hem in de parttime baan de mogelijkheid werd geboden zijn rijbewijs te halen. Verweerder vindt het werken in een restaurant voor eiser een goede stap in de richting van betaald werk, nu eiser sinds 2010 geen betaald werk meer heeft verricht. Het zonder overleg weigeren van het werk in het LPC kwalificeert daarom als verwijtbaar niet meewerken aan een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw. Wel heeft verweerder vanwege de hierna door eiser verkregen parttime baan en zijn schulden de op te leggen maatregel gematigd (een korting van 50% in plaats van 100%).
Standpunt eiser
4. Eiser betwist dat hij heeft geweigerd het traject bij het LPC te volgen. Hij heeft alleen uitgelegd dat hij al een parttime baan had gevonden.
Eiser neemt het standpunt in dat een combinatie niet mogelijk was. Verweerder heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Eiser wijst erop dat hij in zijn parttime baan te maken had met onregelmatige werktijden. Eiser is bovendien door fysieke en psychische klachten niet in staat fulltime te werken. Eiser moest niet alleen parttime werken maar ook nog theorielessen volgen voor het behalen van het rijbewijs, wat hem veel tijd kostte omdat hij slecht Nederlands spreekt.
Eiser vindt het onredelijk dat verweerder van hem verlangt naast zijn baan nog een traject bij het LPC te volgen. Eiser zou immers voor het eerst sinds 2010 starten met betaald werk. Bovendien had eiser hiermee, anders dan met het traject, na het behalen van zijn rijbewijs concreet zicht op betaald werk.

Beoordeling door de rechtbank

Niet meewerken aan een aangeboden arbeidsvoorziening
5. Een bijstandsontvanger is wettelijk verplicht om gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en om mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden daartoe (arbeidsvoorziening). Dit staat in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw.
Als de bijstandsontvanger deze wettelijke verplichting niet nakomt, moet het college een maatregel op te leggen. Dit staat in artikel 18, tweede lid, van de Pw. Artikel 18, vierde lid, van de Pw noemt een aantal gedragingen waarvoor in ieder geval een maatregel wordt opgelegd. Dit betreft onder meer de onder h. genoemde gedraging: het niet gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en het niet meewerken aan onderzoek naar de mogelijkheden daartoe.
De weigering om te gaan werken in een in overleg met de betrokkene geregelde werkervaringsplaats bij een LPC kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf als een onder 18, vierde lid, onder h, van de Pw bedoelde gedraging.
Betreft het gedrag van eiser een weigering?
6. De in het verslag weergegeven en door eiser verder niet betwiste gang van zaken bij het gesprek tussen eiser, zijn tolk en de medewerkster van LPC Sanna op 18 april 2023 rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat eiser heeft geweigerd om onbetaald werk te gaan verrichten bij LPC Sanna, ondanks dat dit eerder in het gesprek op 6 april 2023 wel was afgesproken. Anders dan eiser stelt, heeft hij in het gesprek op 18 april 2023 met de medewerkster van LPC Sanna er niet slechts op gewezen op dat hij een parttime baan had gevonden, maar ook onmiskenbaar te kennen gegeven niet bereid te zijn onbetaald werk bij LPC Sanna in welke vorm dan ook te gaan verrichten (resolute weigering).
Had eiser een goede reden voor de weigering?
7. Eiser was gehouden gebruik te maken van de aangeboden arbeidsvoorziening bij het LPC. Het was het daarom aan hem om aannemelijk te maken dat dit op 18 april 2023 niet langer van hem kon worden gevergd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de resolute weigering van eiser dat te doen gerechtvaardigd was. Nog daargelaten dat eiser zelf heeft gesteld dat het arbeidscontract op het moment van het gesprek bij het LPC nog niet zeker was en blijkens de arbeidsovereenkomst dit werk pas verricht zou gaan worden met ingang van 1 mei 2023, valt niet in te zien dat op voorhand duidelijk was dat een baan van drie uur per dag, vijf dagen per week, onmogelijk verenigbaar was met werk in het wijkrestaurant voor het LPC. Dat eiser tijd nodig had voor theorielessen voor zijn rijbewijs en ook lange tijd niet had gewerkt, is onvoldoende redengevend voor zijn gedraging. Er mocht van eiser worden verwacht met de medewerkster van het LPC in gesprek te gaan om naar oplossingen te zoeken. Dat eiser op medische gronden niet in staat is meer dan vijftien uur per week te werken (ter zitting is verklaard dat eiser rugklachten zou hebben en psychische problemen), is niet onderbouwd.
8. Voor zover eiser wil betogen dat verweerder had moeten afzien van een traject bij het LPC omdat het door hem betaalde parttime werk evenzeer of zelfs een betere opstap naar betaald werk was, overweegt de rechtbank als volgt. Het is naar vaste rechtspraak niet aan eiser maar aan verweerder om te bepalen wat een geschikt re-integratietraject is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:400). Eiser is akkoord gegaan met de daarover op 6 april 2023 gemaakte afspraken (werkervaring opdoen bij het LPC Sanna). Het had op de weg van eiser gelegen, nu hij op deze afspraak wilde terugkomen, dit met de LPC-medewerkster of zijn werkcoach te bespreken. Door op 18 april 2023 eenzijdig verdere deelname aan het traject te beëindigen en het gesprek hierover af te kappen heeft eiser verweerder de mogelijkheid onthouden om te onderzoeken in hoeverre zijn parttime baan vervanging van werkzaamheden bij het LPC kon vormen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de opgelegde maatregel in stand blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.