ECLI:NL:RBROT:2024:4324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10-317805-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Van de Grampel
  • Mr. De Veld
  • Mr. Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorbereiden of bevorderen van een feit bedoeld in de Opiumwet met betrekking tot verdovende middelen

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte had verschillende voorwerpen en stoffen voorhanden om verdovende middelen te produceren, waaronder stampers, emblemen, een drugspers en versnijdingsmiddelen zoals paracetamol en coffeïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 27 november 2023 te Rotterdam werd aangehouden na een rechtmatige staandehouding door de politie, die een redelijk vermoeden had van een strafbaar feit. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de inhoud van de zak die hij bij zich droeg, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zowel wetenschap als beschikkingsmacht had over de aangetroffen voorwerpen en stoffen, en dat hij opzet had op het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en inspanningsverplichtingen voor werk.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-317805-23
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres]
raadsvrouw mr. M.M. Koers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 10-317805-23 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, en zich daartoe zal melden bij Reclassering Leger des Heils, gevestigd aan de Weesperzijde 70, 1091 EH Amsterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt, zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur, en dat de verdachte zal meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De politie heeft de verdachte onrechtmatig staande gehouden. Ook het in beslag nemen en doorzoeken van de zak die de verdachte bij zich droeg en de daaropvolgende aanhouding zijn onrechtmatig, omdat er toen geen of in ieder geval onvoldoende redelijk vermoeden van schuld was om die handelingen te rechtvaardigen. Dit vormverzuim moet resulteren in bewijsuitsluiting. Als gevolg van de bewijsuitsluiting moet de verdachte worden vrijgesproken.
Subsidiair is geen sprake is geweest van het ‘voorhanden hebben’ in de zin van de Opiumwet, omdat wetenschap bij de verdachte ten aanzien van de inhoud van de zak niet bewezen kan worden. De verdachte moet ook daarom worden vrijgesproken.
Meer subsidiair, mocht wetenschap ten aanzien van de inhoud van die zak wordt aangenomen, dan kan die wetenschap enkel worden aangenomen met betrekking tot de zak die de verdachte bij zich droeg, maar niet ten aanzien van de (verdere) inhoud van de opslagbox.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende:
Verbalisanten zijn op 27 november 2023, omstreeks 22:20, met een onopvallend politievoertuig het terrein van Shurgard aan [adres 2] opgereden. Zij zagen dat de verdachte kort achter hen aan het terrein op reed.
De verbalisanten vonden dit opvallend gedrag en besloten het kenteken van de auto te controleren. Uit de verkregen informatie bleek hen dat de auto waar de verdachte in reed op naam stond van een vrouw. Verder viel het de verbalisanten op dat de kentekenplaten met ducttape, zowel aan de voor- als aan de achterzijde, aan de auto waren bevestigd. Gelet op het late tijdstip, de afgeplakte kentekenplaten en de omstandigheid dat de te naam gestelde niet in de auto zat, besloten de verbalisanten om de verdachte op zijn identiteit te controleren.
De verdachte was op dat moment al via een trap naar de eerste verdieping gelopen. Na enkele minuten kwam hij met een grote gevulde zak van Hornbach teruggelopen naar zijn auto. De verbalisanten maakten zich op dat moment kenbaar en vroegen de verdachte om zijn identiteitsbewijs, wat hij daar deed en wat er in de zak zat. Hiermee werd op rechtmatige wijze gebruik gemaakt van de bevoegdheid van de politie om de verdachte staande te houden en om inzage te vorderen van een identiteitsbewijs (artikel 8 van de politiewet).
De verdachte leek volgens de verbalisanten te schrikken van hun aanwezigheid en zei dat hij niet wist wat er in de zak zat en dat hij ook geen identiteitsbewijs bij zich had. Ook zei hij, toen hij daarnaar werd gevraagd, dat hij niet wist bij welke opslagbox hij zojuist was geweest. De verbalisanten hadden op dat moment een redelijk vermoeden dat sprake was van een strafbare gedraging en dat de zak mogelijk strafbare goederen bevatte en konden dat naar het oordeel van de rechtbank in de geven omstandigheden ook hebben. De zak van Hornbach werd daarop in beslag genomen. Hiertoe hadden de verbalisanten op dat moment, gelet op het bepaalde in artikel 95 van het Wetboek van Strafvordering, de bevoegdheid. Een van de verbalisanten heeft vervolgens de zak geopend en zag daarin tientallen doorzichtige zakken lichtkleurig poeder. Hierop werd de verdachte aangehouden ter zake van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Deze aanhouding is rechtmatig geweest omdat op dat moment een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond.
De verbalisanten hebben vervolgens op basis van artikel 9 van de Opiumwet nader onderzoek gedaan in de opslagbox waarvandaan de verdachte de zak had gehaald. Met de sleutel die bij de verdachte is aangetroffen hebben zij daartoe opslagbox met nummer [nummer] opengemaakt. Hier worden vervolgens diverse voorwerpen en stoffen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij strafbare voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in de Opiumwet, zoals een drugspers, emblemen, weegschaaltjes, stampers, verschillende zeven en verpakkingszakjes en ongeveer 50 kilo van een mengsel van paracetamol en coffeïne.
Uit het vorenstaande volgt dat geen sprake is geweest van onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek, zodat het verweer van de raadsvrouw dat sprake is geweest van een vormverzuim wordt verworpen en de in de zak en in de opslagbox aangetroffen voorwerpen en stoffen voor het bewijs zullen worden gebezigd.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De vraag die door de rechtbank vervolgens beantwoord dient te worden, is of de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over voornoemde voorwerpen en stoffen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Vaststaat dat de verdachte laat in de avond naar de opslagbox is gegaan. Hij was in het bezit van de toegangscode en de sleutel van de opslagbox. In deze box lagen spullen die gebruikt worden bij het bewerken en verwerken van harddrugs. Deze spullen waren bij het openen van de box al direct zichtbaar. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte bij aankomst op de locatie doelgericht en snel te werk is gegaan.
Deze handelwijze duidt in beginsel op wetenschap en beschikkingsmacht over de inhoud van de opslagbox en de zak.
De verdachte heeft evenwel een alternatief scenario geschetst en verklaart dat die wetenschap bij hem ontbrak. Tijdens de zitting heeft de verdachte ontkend dat hij wist dat hij een zak met versnijdingsmiddelen bij zich had en heeft hij gesteld dat hij de andere spullen in de box niet heeft gezien. Hij heeft verklaard dat hij die avond vanuit zijn woonplaats Heerhugowaard met de trein naar Rotterdam is gekomen om te eten met een vriend en dat hij toen toevallig een kennis tegenkwam. Deze kennis zou hem hebben gevraagd om, als een vriendendienst, een zak op te halen uit een opslagbox. Deze zak moest hij daarna naar een parkeerplaats elders brengen, waar die zak door weer iemand anders zou worden opgehaald. Deze kennis zou hem hebben uitgelegd hoe hij bij de opslagbox moest komen (de verdachte was hier namelijk onbekend) en zou hem ook hebben voorzien van de auto, de sleutels van de box en de relevante toegangscode. Gevraagd naar hoe hij vervolgens de auto weer terug bij die kennis had moeten afleveren, heeft de verdachte verklaard dat die kennis zelf ook naar de betreffende parkeerplaats zou komen.
De rechtbank vindt het door de verdachte geschetste scenario onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig. De verklaring is ook niet nader te verifiëren, nu de verdachte ervoor heeft gekozen de naam van degene die de zak bij de parkeerplaats zou ophalen niet te noemen en hij van zijn kennis slechts een voornaam heeft genoemd.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zowel wetenschap van als beschikkingsmacht over de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en stoffen heeft gehad. Met het voorhanden hebben van deze voorwerpen en stoffen heeft de verdachte het opzet gehad op het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 10-317805-23 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 november 2023 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
,
het opzettelijk , bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • in een opslagbox aan [adres 2] versnijdingsmiddelen, te weten ongeveer 50,0353 kilo een mengsel van paracetamol en/of coffeïne en,
  • één of meer potten cafeïnepoeder en,
  • één of meer stampers en,
  • één of meer emblemen en,
  • één of meer weegschaaltjes en verpakkingszakjes en zeven en,
  • een (drugs)pers,
voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van art. 10, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft verschillende voorwerpen en stoffen voorhanden gehad om verdovende middelen mee te kunnen produceren. Hiermee heeft hij een duidelijk aanwijsbare en relevante positie bekleed in de drugsketen, hetgeen de verdachte wordt verweten. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit waarmee de maatschappij te maken heeft, direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs.
De verdachte heeft bij het plegen van het feit kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de nadelige gevolgen van de met de productie van en handel in drugs samenhangende criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering heeft in verband met de eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op 3 januari 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Er is nadien geen aanvullend reclasseringsadvies aangevraagd. De rechtbank acht het rapport ook voor de straftoemeting relevant.
Uit het rapport komt naar voren dat de verdachte op het gebied van psychosociaal functioneren geneigd is verkeerde keuzes te maken. Verder lijkt sprake te zijn van een negatief sociaal netwerk. De reclassering verwacht hier met meldplichtgesprekken nader inzicht in te kunnen krijgen. De reclassering heeft geadviseerd om de volgende voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van dagbesteding en medewerking aan verdiepingsdiagnostiek.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de zeer summiere rol van de verdachte. Verder is gewezen op de leeftijd van de verdachte en dat hij gezien moet worden als een first offender op het gebied van de Opiumwet. De rechtbank ziet in dat laatste aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank aan de voorwaardelijk op te leggen straf de voorwaarden verbinden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel met de daaraan verbonden voorwaarden dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder tevens de hieronder te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het beslag op de telefoon met goednummer [proces-verbaalnummer] in stand te houden vanwege onderzoeksbelang. De telefoon moet nog ontgrendeld en onderzocht worden.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt teruggave van de telefoon aan de verdachte. Het onderzoeksbelang is niet meer van toepassing aangezien het onderzoek naar de verdachte is afgerond.
8.3.
Beoordeling
Het bepaalde in de artikelen 351 en 353 Sv brengt met zich dat de vordering van de officier van justitie niet kan worden gevolgd. De in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp voorbereid.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel van 10a Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Leger des Heils, gevestigd aan de Weesperzijde 70, 1091 EH Amsterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
de veroordeelde zal meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd de telefoon met goednummer [proces-verbaalnummer];
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Van de Grampel, voorzitter,
en mrs. De Veld en Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging/ tekst gewijzigde tenlastelegging/ tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op 27 november 2023 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
  • het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
  • het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
  • vervoeren, en/of
  • het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • in een opslagbox aan [adres 2] versnijdingsmiddelen, te weten ongeveer 50,0353
  • kilo een mengsel van paracetamol en/of coffeïne en,
  • één of meer potten cafeïnepoeder en,
  • één of meer stampers en,
  • één of meer emblemen en,
  • één of meer weegschaaltjes en verpakkingszakjes en zeven en,
  • een (drugs)pers,
voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet)