4.1.1.Standpunt verdediging
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De politie heeft de verdachte onrechtmatig staande gehouden. Ook het in beslag nemen en doorzoeken van de zak die de verdachte bij zich droeg en de daaropvolgende aanhouding zijn onrechtmatig, omdat er toen geen of in ieder geval onvoldoende redelijk vermoeden van schuld was om die handelingen te rechtvaardigen. Dit vormverzuim moet resulteren in bewijsuitsluiting. Als gevolg van de bewijsuitsluiting moet de verdachte worden vrijgesproken.
Subsidiair is geen sprake is geweest van het ‘voorhanden hebben’ in de zin van de Opiumwet, omdat wetenschap bij de verdachte ten aanzien van de inhoud van de zak niet bewezen kan worden. De verdachte moet ook daarom worden vrijgesproken.
Meer subsidiair, mocht wetenschap ten aanzien van de inhoud van die zak wordt aangenomen, dan kan die wetenschap enkel worden aangenomen met betrekking tot de zak die de verdachte bij zich droeg, maar niet ten aanzien van de (verdere) inhoud van de opslagbox.
4.1.2.Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende:
Verbalisanten zijn op 27 november 2023, omstreeks 22:20, met een onopvallend politievoertuig het terrein van Shurgard aan [adres 2] opgereden. Zij zagen dat de verdachte kort achter hen aan het terrein op reed.
De verbalisanten vonden dit opvallend gedrag en besloten het kenteken van de auto te controleren. Uit de verkregen informatie bleek hen dat de auto waar de verdachte in reed op naam stond van een vrouw. Verder viel het de verbalisanten op dat de kentekenplaten met ducttape, zowel aan de voor- als aan de achterzijde, aan de auto waren bevestigd. Gelet op het late tijdstip, de afgeplakte kentekenplaten en de omstandigheid dat de te naam gestelde niet in de auto zat, besloten de verbalisanten om de verdachte op zijn identiteit te controleren.
De verdachte was op dat moment al via een trap naar de eerste verdieping gelopen. Na enkele minuten kwam hij met een grote gevulde zak van Hornbach teruggelopen naar zijn auto. De verbalisanten maakten zich op dat moment kenbaar en vroegen de verdachte om zijn identiteitsbewijs, wat hij daar deed en wat er in de zak zat. Hiermee werd op rechtmatige wijze gebruik gemaakt van de bevoegdheid van de politie om de verdachte staande te houden en om inzage te vorderen van een identiteitsbewijs (artikel 8 van de politiewet).
De verdachte leek volgens de verbalisanten te schrikken van hun aanwezigheid en zei dat hij niet wist wat er in de zak zat en dat hij ook geen identiteitsbewijs bij zich had. Ook zei hij, toen hij daarnaar werd gevraagd, dat hij niet wist bij welke opslagbox hij zojuist was geweest. De verbalisanten hadden op dat moment een redelijk vermoeden dat sprake was van een strafbare gedraging en dat de zak mogelijk strafbare goederen bevatte en konden dat naar het oordeel van de rechtbank in de geven omstandigheden ook hebben. De zak van Hornbach werd daarop in beslag genomen. Hiertoe hadden de verbalisanten op dat moment, gelet op het bepaalde in artikel 95 van het Wetboek van Strafvordering, de bevoegdheid. Een van de verbalisanten heeft vervolgens de zak geopend en zag daarin tientallen doorzichtige zakken lichtkleurig poeder. Hierop werd de verdachte aangehouden ter zake van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Deze aanhouding is rechtmatig geweest omdat op dat moment een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond.
De verbalisanten hebben vervolgens op basis van artikel 9 van de Opiumwet nader onderzoek gedaan in de opslagbox waarvandaan de verdachte de zak had gehaald. Met de sleutel die bij de verdachte is aangetroffen hebben zij daartoe opslagbox met nummer [nummer] opengemaakt. Hier worden vervolgens diverse voorwerpen en stoffen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij strafbare voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in de Opiumwet, zoals een drugspers, emblemen, weegschaaltjes, stampers, verschillende zeven en verpakkingszakjes en ongeveer 50 kilo van een mengsel van paracetamol en coffeïne.
Uit het vorenstaande volgt dat geen sprake is geweest van onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek, zodat het verweer van de raadsvrouw dat sprake is geweest van een vormverzuim wordt verworpen en de in de zak en in de opslagbox aangetroffen voorwerpen en stoffen voor het bewijs zullen worden gebezigd.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De vraag die door de rechtbank vervolgens beantwoord dient te worden, is of de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over voornoemde voorwerpen en stoffen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Vaststaat dat de verdachte laat in de avond naar de opslagbox is gegaan. Hij was in het bezit van de toegangscode en de sleutel van de opslagbox. In deze box lagen spullen die gebruikt worden bij het bewerken en verwerken van harddrugs. Deze spullen waren bij het openen van de box al direct zichtbaar. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte bij aankomst op de locatie doelgericht en snel te werk is gegaan.
Deze handelwijze duidt in beginsel op wetenschap en beschikkingsmacht over de inhoud van de opslagbox en de zak.
De verdachte heeft evenwel een alternatief scenario geschetst en verklaart dat die wetenschap bij hem ontbrak. Tijdens de zitting heeft de verdachte ontkend dat hij wist dat hij een zak met versnijdingsmiddelen bij zich had en heeft hij gesteld dat hij de andere spullen in de box niet heeft gezien. Hij heeft verklaard dat hij die avond vanuit zijn woonplaats Heerhugowaard met de trein naar Rotterdam is gekomen om te eten met een vriend en dat hij toen toevallig een kennis tegenkwam. Deze kennis zou hem hebben gevraagd om, als een vriendendienst, een zak op te halen uit een opslagbox. Deze zak moest hij daarna naar een parkeerplaats elders brengen, waar die zak door weer iemand anders zou worden opgehaald. Deze kennis zou hem hebben uitgelegd hoe hij bij de opslagbox moest komen (de verdachte was hier namelijk onbekend) en zou hem ook hebben voorzien van de auto, de sleutels van de box en de relevante toegangscode. Gevraagd naar hoe hij vervolgens de auto weer terug bij die kennis had moeten afleveren, heeft de verdachte verklaard dat die kennis zelf ook naar de betreffende parkeerplaats zou komen.
De rechtbank vindt het door de verdachte geschetste scenario onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig. De verklaring is ook niet nader te verifiëren, nu de verdachte ervoor heeft gekozen de naam van degene die de zak bij de parkeerplaats zou ophalen niet te noemen en hij van zijn kennis slechts een voornaam heeft genoemd.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zowel wetenschap van als beschikkingsmacht over de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en stoffen heeft gehad. Met het voorhanden hebben van deze voorwerpen en stoffen heeft de verdachte het opzet gehad op het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.