ECLI:NL:RBROT:2024:4477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6194
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vrijstelling arbeidsverplichtingen op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om vrijstelling van de arbeidsverplichtingen beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat deze aanvraag op 2 maart 2023 afwees. Het college handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 1 augustus 2023. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en stelde dat zij niet in staat was om te voldoen aan de arbeidsverplichtingen vanwege medische beperkingen.

De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. Het college had eerder geprobeerd contact met haar op te nemen, maar dit was niet gelukt. De rechtbank benadrukt dat eiseres, als aanvrager van de vrijstelling, zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van bewijs dat haar aanvraag ondersteunt. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie die stelt dat bijstandsgerechtigden die een permanente ontheffing wensen, een begin van bewijs moeten leveren van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het college de aanvraag van eiseres om vrijstelling van de arbeidsverplichtingen terecht heeft afgewezen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiseres krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om vrijstelling van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 2 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. M. Kaplan, namens de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Pw. Op 3 februari 2023 heeft de gemachtigde van eiseres namens haar een aanvraag ingediend om ontheffing van de arbeidsverplichtingen (en de tegenprestatie) wegens beperkingen/klachten. Namens eiseres heeft de gemachtigde gesteld dat zij niet in staat is te voldoen aan deze verplichtingen, voor zover deze op haar van toepassing zijn. Het college heeft hierop het primaire besluit genomen.
3. Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres in 2022 afspraken stelselmatig heeft afgezegd. De activeringscoach heeft op 16 februari 2023 geprobeerd om via de dochter in contact te komen met eiseres. De activeringscoach heeft ook geprobeerd eiseres zelf te bereiken, wat niet is gelukt. Volgens het college komt eiseres niet in aanmerking voor een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting en tegenprestatieverplichting zoals opgenomen in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Pw. Eiseres komt ook niet in aanmerking voor permanente ontheffing van de in artikel 9, eerste lid van de Pw opgenomen verplichtingen. Er is niet gebleken dat eiseres door belemmeringen van medische aard en/of dringende sociale redenen in het geheel niet in staat is om activiteiten uit te voeren die de kansen op betaald werk en uitstroom uit de uitkering verhogen.
4. Eiseres stelt in beroep dat het verzoek om een vrijstelling ten onrechte is afgewezen door het college, althans dat het college in ieder geval redelijkerwijs gehouden was haar tijdelijk te ontheffen van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie. Eiseres stelt dat er volgens de activeringscoach, zo blijkt uit het dossier, redenen zijn om haar van de arbeidsverplichting te ontheffen. Bovendien gaat het hier niet om een eerste aanvraag, eiseres was al eerder tijdelijk ontheven en het college was dan ook op de hoogte van haar situatie. Tot slot wordt aangevoerd dat niet gebleken is dat het college, behalve de telefonische contactpogingen met de dochter waarbij het kennelijk onmogelijk was om een voicemail in te spreken, nog op andere wijze heeft geprobeerd om in contact te komen met eiseres.
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw is de belanghebbende verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt de belanghebbende verplicht om gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pw is de belanghebbende verplicht naar vermogen door verweerder opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw kan verweerder in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Permanente ontheffing
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij ten onrechte niet is vrijgesteld van de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 9 van de Pw oordeelt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1380) moet de bijstandsgerechtigde die een permanente ontheffing wenst een begin van bewijs leveren dat hij of zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is, mag de bijstandverlenende instantie zich baseren op het advies van een deskundige.
7. De rechtbank is met het college van oordeel dat het voor de activeringscoach, nu eiseres haar afspraken niet is nagekomen, onmogelijk was om te bepalen in welke mate eiseres precies beperkt is dan wel welke adviseur moet worden ingeschakeld om hierover te adviseren. Een eventuele ontheffing van de arbeidsverplichtingen evenals een bepaalde duur van de ontheffing kan pas met zekerheid worden vastgesteld als eiseres meewerkt aan een medisch onderzoek.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen (medische) stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij niet in staat is arbeid te verrichten. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet een aanvrager in het algemeen immers de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht de verstrekte inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:262). Eiseres heeft ook in bezwaar en beroep geen (medische) stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Eiseres vraagt de ontheffing aan en het is dus ook aan haar om haar stellingen nader te onderbouwen. Gelet hierop heeft het college dan ook geen aanleiding hoeven zien voor verlening van een permanente ontheffing van de arbeidsverplichtingen.
Tijdelijk ontheffen van arbeidsverplichting en tegenprestatieverplichting
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat het college ook niet verplicht was om eiseres tijdelijk te ontheffen van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie. Eiseres moet ook dit als aanvrager zelf onderbouwen. Dat heeft ze niet gedaan. Eiseres heeft in haar aanvraag slechts gesteld dat zij vanwege beperkingen/klachten niet kan voldoen aan de verplichtingen van artikel 9 van de Pw. De omstandigheid dat het college eiseres eerder, namelijk voor de periode van 25 maart 2020 tot en met 24 maart 2022, heeft vrijgesteld van de arbeidsverplichting vanwege medische belemmeringen en/of dringende sociale redenen is onvoldoende onderbouwing hiervoor. Op basis daarvan was het college nog niet gehouden een medisch onderzoek te verrichten. Eiseres had bijvoorbeeld enig inzicht kunnen geven in wat zij, gelet op haar medische situatie, wel en niet kan. Hierbij hoeft het niet om informatie van een arts te gaan. De eerdere ontheffing wegens medische beperkingen betekent niet dat eiseres haar aanvraag niet hoefde te onderbouwen. De situatie van eiseres kan immers gewijzigd zijn (zie de uitspraak van de Raad van 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:810).

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag van eiseres om vrijstelling van de arbeidsverplichtingen terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.