ECLI:NL:RBROT:2024:4573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10-004179-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer en bewezenverklaring van mishandeling en wapenbezit

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte, geboren in 1991, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 8 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte. De verdachte had de aangever geslagen en gebeten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte had de confrontatie actief opgezocht, wat leidde tot de conclusie dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was als zelfverdediging. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een schone strafblad en een rapport van de reclassering. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij een deel voorwaardelijk werd opgelegd met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank benadrukte het risico van vuurwapenbezit en de noodzaak om streng op te treden tegen dergelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-004179-24
Datum uitspraak: 25 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het [naam PI] , [adres 1] te [plaats] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
Standpunt verdediging: noodweer
De verdachte heeft de aangever geslagen en gebeten, maar handelde hierbij uit zelfverdediging. Daarmee ontvalt de wederrechtelijkheid aan de ten laste gelegde mishandeling, zodat vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. De verdachte sloeg de aangever, nadat deze hem in een woordenwisseling een duw had gegeven. In de worsteling die hierna ontstond duwde de aangever hard in de ogen van de verdachte, waarop de verdachte in de vinger van de aangever beet.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De verdachte is eerder van zijn werk weggegaan toen zijn vriendin hem via de telefoon vertelde dat zij was geschopt door de aangever, de huisbaas van de verdachte. Het duurde ongeveer een kwartier voordat de verdachte bij de woning arriveerde. De verdachte is naar de derde verdieping gelopen en heeft de aangever daar opgezocht. Hierbij heeft de verdachte hem geslagen en in zijn vinger gebeten, en heeft ook de vriendin van de verdachte de aangever geslagen.
Op het moment dat de verdachte bij de woning arriveerde, was geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands lijf, eerbaarheid of goed. Dat de verdachte boos was over een voorval dat zich eerder tussen zijn vriendin en de aangever zou hebben afgespeeld, doet niet af aan het feit dat de verdachte actief de confrontatie met de aangever heeft gezocht door een appartement binnen te gaan waar hij niet hoorde te zijn en daar de aangever vervolgens te slaan. Dat de aangever in de worsteling die hierop volgde eveneens geweld heeft gebruikt, doet niet af aan de conclusie dat geen sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Conclusie
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring feit 2
Het onder parketnummer 2 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 28 december 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermaals tegen het gezicht, hoofd en/of de schouder te slaan, en
- in de vinger te bijten;
2
hij op 4 januari 2024 te Rotterdam,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (omgebouwd) pistool, van het merk Zoraki, model/type 906, kaliber 7.65mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en (bijbehorende)
munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten 4 kogelpatronen van het merk GFL kaliber 7.65mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van mishandeling;

2. de eendaadse samenloop van
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn huisbaas mishandeld door hem te slaan en in de vinger te bijten. Hij heeft daarmee een inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Ook heeft de verdachte een doorgeladen vuurwapen en munitie voorhanden gehad naar aanleiding van dit conflict. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens creëert een onaanvaardbaar risico op het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, dient daartegen streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 april 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering ziet risicofactoren op het gebied van dagbesteding, financiën, huisvesting, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. In de onderhavige strafzaak lijkt de verdachte niet in staat te zijn geweest om het probleem met zijn huisbaas op een adequate manier op te lossen en lijkt hij onvoldoende te hebben nagedacht over de gevolgen van zijn handelen. Het risico op herhaling wordt ingeschat op laag-gemiddeld. Geadviseerd wordt om aan de verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie (CoVa-training), een contactverbod met de aangever en een inspanningsverplichting om huisvesting en dagbesteding te krijgen en te behouden. De verdachte heeft aangegeven open te staan voor hulp van de reclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat de verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde feiten en daar open over heeft verklaard.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht om het gevaar op herhaling te minimaliseren, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal afzien van het opleggen van een contactverbod met de aangever. De verdachte heeft inmiddels een andere werkgever en verblijft niet meer in de woning waarvan de aangever de huisbaas is, waardoor een contactverbod geen meerwaarde heeft.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden,;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte,
groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , [postcode] [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa (Plus) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde spant zich in voor het op orde krijgen en behouden van de praktische zaken zoals huisvesting en dagbesteding. Indien de reclassering ter ondersteuning verwijzing naar een hulpverlenende instantie noodzakelijk acht, werkt betrokkene hieraan mee;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mr. J.M.L. van Mulbregt en mr. drs. D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 25 april 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 28 december 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermaals op/tegen het gezicht, hoofd en/of de schouder te slaan, en/of
- in de vinger te bijten;
2
hij op of omstreeks 4 januari 2024 te Rotterdam,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (omgebouwd) pistool, van het merk Zoraki, model/type 906, kaliber 7.65mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en/of (bijbehorende)
munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten 4, althans een of meerdere kogelpatronen van het merk GFL kaliber 7.65mm,
voorhanden heeft gehad.