In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen een beslissing van het UWV. Eiseres ontving tot 9 augustus 2023 een WIA-uitkering en heeft op 17 november 2023 een wijziging van haar medische situatie doorgegeven aan het UWV. Tijdens een telefoongesprek op 7 februari 2024 zou een medewerker van het UWV hebben gezegd dat haar verzoek om herbeoordeling niet in behandeling zou worden genomen, wat eiseres deed besluiten om bezwaar te maken. Het UWV verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, waarop eiseres beroep instelde en een voorlopige voorziening vroeg.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is dat het UWV daadwerkelijk heeft aangegeven dat het verzoek om herbeoordeling niet zou worden behandeld. Eiseres kon niet redelijkerwijs aannemen dat er al een besluit was genomen op haar verzoek, aangezien er geen schriftelijke bevestiging of andere concrete aanwijzingen waren. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.
De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke communicatie in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor verzoekers om te kunnen vertrouwen op duidelijke en bevestigende informatie van bestuursorganen.