ECLI:NL:RBROT:2024:4597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
24/2368 en 24/3432
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot WIA-uitkering en herbeoordeling door UWV

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen een beslissing van het UWV. Eiseres ontving tot 9 augustus 2023 een WIA-uitkering en heeft op 17 november 2023 een wijziging van haar medische situatie doorgegeven aan het UWV. Tijdens een telefoongesprek op 7 februari 2024 zou een medewerker van het UWV hebben gezegd dat haar verzoek om herbeoordeling niet in behandeling zou worden genomen, wat eiseres deed besluiten om bezwaar te maken. Het UWV verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, waarop eiseres beroep instelde en een voorlopige voorziening vroeg.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is dat het UWV daadwerkelijk heeft aangegeven dat het verzoek om herbeoordeling niet zou worden behandeld. Eiseres kon niet redelijkerwijs aannemen dat er al een besluit was genomen op haar verzoek, aangezien er geen schriftelijke bevestiging of andere concrete aanwijzingen waren. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke communicatie in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor verzoekers om te kunnen vertrouwen op duidelijke en bevestigende informatie van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/2368 en ROT 24/3432
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

1. Eiseres ontving tot 9 augustus 2023 een WIA-uitkering. Zij heeft op 17 november 2023 een wijziging van haar medische situatie doorgegeven aan het UWV. Op 7 februari 2024 heeft eiseres telefonisch contact gehad met het UWV over haar WIA-uitkering. Volgens eiseres is tijdens dit gesprek tegen haar gezegd dat haar melding van 17 november 2023 wordt afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (ROT 24/2368).
2. Met het bestreden besluit van 19 maart 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld (ROT 24/3432), zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
3. Het UWV heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres haar bezwaar te vroeg heeft ingediend. Volgens het UWV is er nog geen besluit genomen op haar verzoek om herbeoordeling van 17 november 2023. Eiseres is het hier niet mee eens. Volgens haar mocht zij er redelijkerwijs van uitgaan dat het UWV een besluit had genomen, gelet op de inhoud van het telefoongesprek op 7 februari 2024. Eiseres wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat aan haar een WIA-uitkering wordt toegekend, eventueel op basis van een voorschot.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
6. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
7. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Als iemand bezwaar maakt terwijl er nog geen besluit is genomen, dan verklaart het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk. Dit is anders als de bezwaarmaker redelijkerwijs kon menen dat er wel al een besluit was genomen. In dat geval wordt het bezwaarschrift inhoudelijk beoordeeld. Dit volgt uit artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De Memorie van Toelichting bij dit artikel noemt als voorbeelden dat de bezwaarmaker een conceptbesluit heeft aangezien voor het besluit zelf of dat op grond van minder nauwkeurige berichten in de pers of op grond van een mededeling van een ambtenaar wordt geconcludeerd dat reeds een besluit is tot stand gebracht terwijl dit nog niet het geval is.
9. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres ervan uit mocht gaan dat op 7 februari 2024 al een besluit was genomen.
10. Volgens eiseres is tijdens een telefoongesprek op 7 februari 2024 door een medewerker van het UWV gezegd dat haar verzoek om herbeoordeling (van 17 november 2023) niet in behandeling zou worden genomen, omdat er al een bezwaarprocedure loopt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering. De voorzieningenrechter overweegt dat er geen enkel concreet aanknopingspunt is waaruit blijkt dat dit tegen eiseres is gezegd. Dit volgt in ieder geval niet uit de telefoonnotitie van het gesprek die door het UWV is gemaakt. Eiseres heeft aangevoerd dat het telefoongesprek met het UWV 21 minuten heeft geduurd en dat is volgens haar een indicatie dat er over meer is gesproken dan alleen haar bezwaarschrift tegen de beëindiging van haar uitkering. Met deze enkele stelling is echter nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat tegen eiseres zou zijn gezegd dat haar verzoek om herbeoordeling niet in behandeling wordt genomen of wordt afgewezen. Daarbij komt dat een besluit in het bestuursrecht een
schriftelijkebeslissing is van een bestuursorgaan. Eiseres heeft ook geen schriftelijk stuk ontvangen op basis waarvan zij redelijkerwijs kon begrijpen dat er al een besluit was genomen. In die zin verschilt haar situatie bijvoorbeeld van de zaak waarbij een telefonische mededeling van de verzekeringsarts van het UWV over de afwijzing van een aanvraag werd opgevolgd door een schriftelijke bevestiging van dat gesprek. [1]
11. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat eiseres er niet redelijkerwijs van uit kon gaan dat er al een beslissing was genomen op haar verzoek om herbeoordeling van 17 november 2023. Het UWV heeft het bezwaar van eiseres daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1013.