In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een onderneming die luxe vleessoorten importeert, had bezwaar gemaakt tegen de officiële inbewaringneming van een partij gedroogde hammen. De minister voor Medische Zorg had op 21 februari 2024 besloten tot inbewaringneming na een inspectie door de NVWA, waarbij verschillende overtredingen op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid waren vastgesteld. Verzoekster stelde dat de hammen een beperkte houdbaarheid hebben en een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter benadrukte dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een acute financiële noodsituatie. Aangezien verzoekster niet kon aantonen dat haar onderneming in gevaar kwam, werd het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat verzoekster de beslissing in de beroepsprocedure moest afwachten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.