ECLI:NL:RBROT:2024:4684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/4523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake inbewaringneming van gedroogde hammen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een onderneming die luxe vleessoorten importeert, had bezwaar gemaakt tegen de officiële inbewaringneming van een partij gedroogde hammen. De minister voor Medische Zorg had op 21 februari 2024 besloten tot inbewaringneming na een inspectie door de NVWA, waarbij verschillende overtredingen op het gebied van hygiëne en voedselveiligheid waren vastgesteld. Verzoekster stelde dat de hammen een beperkte houdbaarheid hebben en een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter benadrukte dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een acute financiële noodsituatie. Aangezien verzoekster niet kon aantonen dat haar onderneming in gevaar kwam, werd het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat verzoekster de beslissing in de beroepsprocedure moest afwachten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4523
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster,

en

de minister voor Medische Zorg, de minister

(gemachtigden: mr. D.W. Gerritsen en mr. J.M. Schoemaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de officiële inbewaringneming van een partij gedroogde hammen met been (hierna: de hammen) op grond van artikel 138,
eerste lid, onder b in verbinding met het tweede lid, onder g, van Verordening (EU) 2017/625. De minister heeft hiertoe besloten op 21 februari 2024.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 april 2024 op het bezwaar van verzoekster is de minister bij zijn besluit gebleven.
1.2.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens verzoekster, de gemachtigden van de minister, vergezeld door [naam 2] en [naam 3] , beiden werkzaam als toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster is een onderneming die zich bezighoudt met de import van luxe vleessoorten. Zij exploiteert ook een winkel in [plaats].
2.1.
Op 15 februari 2024 heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd in die winkel. De toezichthouders hebben van deze inspectie op 16 februari 2024 een rapport van bevindingen ([nummer]) opgemaakt. Uit dit rapport volgt dat de NVWA tijdens deze inspectie de volgende overtredingen heeft geconstateerd:
• artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk I, punt 1, van Verordening (EG) 852/2004 (
vuile of niet goed onderhouden bedrijfsruimten)
• artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk V, punt 1 onder a, van Verordening (EG) 852/2004 (
vuile artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur)
• artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk IX, punt 4, van de verordening (EG) 852/2004 (
geen adequate bestrijding ongedierte)
• artikel 14, eerste lid, juncto tweede lid, van de verordening (EG) 178/2002 (
in de handel brengen van onveilige levensmiddelen)
2.2.
Op 15 februari 2024 heeft de minister aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd om de winkel te sluiten en gesloten te houden (hierna: de spoedsluiting). Eén van de gevolgen van de spoedsluiting was dat verzoekster alle in de winkel bereide en behandelde levensmiddelen moest weghalen en vernietigen en dat zij het bewijs van de vernietiging van alle gedroogde hammen (143 hele hammen en 12 aangesneden hammen) aan de inspecteur moest tonen.
2.3.
Verzoekster heeft de hammen niet vernietigd maar opgeslagen bij [naam bedrijf] in [plaats].
2.4.
Vervolgens heeft de minister met het primaire besluit van 21 februari 2024 de hammen in officiële bewaring genomen.
2.5.
Omdat bij de herinspectie van de winkel op 21 februari 2024 is gebleken dat de overtredingen die aanleiding vormden voor de spoedsluiting zijn opgeheven, heeft de minister verzoekster op die datum mondeling bericht dat de spoedsluiting is opgeheven. De minister heeft dit op 22 februari 2024 schriftelijk aan verzoekster bevestigd.
2.6.
Verzoekster heeft alleen bezwaar gemaakt tegen de spoedsluiting. De minister heeft dit bezwaar, zo is ter zitting gebleken, ook aangemerkt als een bezwaar tegen de officiële inbewaringneming van 21 februari 2024. Namens verzoekster heeft [naam 1] op 15 maart 2024 zijn bezwaren tegen de officiële inbewaringneming telefonisch toegelicht.
2.7.
Het bestreden besluit berust – samengevat – op de volgende overwegingen. Het bezwaar richt zich uitsluitend nog tegen de in bewaringneming van de hammen. Tijdens de inspectie is gebleken dat er diverse tekortkomingen waren op de goede praktijken inzake hygiëne en HACCP-beginselen, de bedrijfsruimten waren onvoldoende schoon, de artikelen, uitrustingstukken en/of apparatuur was onvoldoende schoon, er was sprake van onveilige producten en er waren onvoldoende maatregelen genomen om plaagdieren te bestrijden. Het is bekend dat bruine ratten hun omgeving vervuilen met kleine druppels urine als geurmarkeringen en dat zij hun uitwerpselen op willekeurige plekken achterlaten. Ratten zijn daarmee incontinente dieren zodat ook op plekken waar geen uitwerpselen zichtbaar liggen, het wel zeer aannemelijk is dat de omgeving is vervuild als gevolg van de urinesporen. Ratten kunnen drager zijn van diverse aandoeningen waaronder de Campylobacter en Salmonella bacterie, het Seoulvirus en de ziekte van Weil. Deze schadelijke organismen worden mede via de poten, vacht en staart verspreid. Uit foto’s 7, 8, 9 en 10 bij het rapport van bevindingen blijkt dat meerdere hammen zijn aangevreten. Deze hammen zijn daarmee schadelijk voor de gezondheid en niet langer geschikt voor menselijke consumptie. Met betrekking tot de stelling dat de hammen zijn beschermd door de huid en vetlaag heeft de minister zich op het standpunt gesteld op dat de urinesporen die op de huid achterblijven niet meer verdwijnen en als deze hammen dan aangesneden zouden worden, worden de aanwezige urinesporen met het mes mee naar binnen gesneden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af vanwege het ontbreken van spoedeisend belang
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is dus een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient daarom eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4.1.1.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij een spoedeisend belang heeft omdat de in bewaring genomen hammen een beperkte houdbaarheid hebben en een grote waarde vertegenwoordigen. Het gaat haar erom dat haar klanten voor deze producten veel geld betalen en dat de kwaliteit van deze producten iedere dag achteruit gaat. Ter zitting heeft [naam 1] verklaard dat de hammen in ieder geval tot 2025 houdbaar zijn. Desgevraagd heeft hij tevens verklaard dat deze hammen ongeveer tussen de € 15.000,- en € 20.000,- waard zullen zijn, maar dat het hem niet om het geld gaat.
4.1.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de in bewaring genomen partij hammen een financieel belang vertegenwoordigt. Volgens vaste rechtspraak vormt een zodanig belang op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het staat verzoekster namelijk vrij financiële compensatie van de minister te vorderen indien de inbewaringneming onrechtmatig zouden blijken te zijn.
4.2.
Aan de inbewaringneming is inherent dat verzoekster niet kan beschikken over de hammen en deze niet kan verkopen. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter inderdaad een financieel belang. Zoals uit vaste rechtspraak volgt, levert een financieel belang op zichzelf geen reden op om een voorlopige voorziening te treffen. Dit is slechts anders als sprake is van een acute financiële noodsituatie of onomkeerbaar nadeel, in die zin dat de onderneming in haar voortbestaan wordt bedreigd. [1]
4.2.1.
Het treffen van een voorlopige voorziening kan dus aangewezen zijn naarmate de financiële gevolgen voor verzoekster, gelet op haar financiële positie, ernstiger zijn en verzoekster bovendien aannemelijk maakt dat zij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Op de vraag van de voorzieningenrechter ter zitting of het voortbestaan van de onderneming in gevaar komt als hij de hammen niet terugkrijgt, heeft [naam 1] ontkennend geantwoord. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat een acute financiële noodsituatie zich niet zal voordoen als zij geen voorlopige voorziening treft. Als de hammen worden vernietigd is dat op zich natuurlijk onomkeerbaar, maar als achteraf blijkt dat de inbewaringneming onrechtmatig was dan kan verzoekster immers financiële compensatie van de minister vorderen.
4.3.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat van spoedeisendheid in juridische zin geen sprake is. Dat verzoekster in verband met de houdbaarheidsdatum weer over de hammen wil beschikken, maakt dat niet anders. Er is met andere woorden geen sprake van een situatie waarin van verzoekster niet kan worden verlangd dat zij de beslissing in de beroepsprocedure afwacht.
4.4.
Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de minister ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich niet voor.
4.5.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter ook met partijen gesproken over haar bevoegdheid om meteen op het beroep te beslissen (artikel 8:86 van de Awb). [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat hij dat graag zou willen. Gelet op het ontbreken van spoedeisend belang ziet de voorzieningenrechter daar echter geen aanleiding voor. Zij acht het overigens ook niet in het belang van verzoekster om meteen op het beroep te beslissen, nu verzoekster nog geen echte beroepsgronden tegen het bestreden besluit heeft ingediend. Ook kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat verzoekster haar standpunten nog nader wil onderbouwen met bewijsstukken, bijvoorbeeld op het punt van het onderzoek met UV-licht waarmee volgens verzoekster kan worden beoordeeld of inderdaad wel alle in bewaring genomen hammen zijn verontreinigd. In deze procedure heeft verzoekster dat alleen maar gesteld.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de officiële inbewaringneming van de hammen in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7368.