ECLI:NL:RBROT:2024:4741

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10801054 CV EXPL 23-30793
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen Stichting Woonbron en verschillende gedaagden. Woonbron vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met gedaagde 1, de heer [gedaagde 1], en ontruiming van de woning aan de [adres] in Rotterdam. De gedaagde 1 heeft zich niet in de procedure laten vertegenwoordigen, terwijl gedaagde 2, mevrouw [gedaagde 2], wel verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde 1 geen onderhuurder is en ook geen medehuurder is geworden, waardoor de huurovereenkomst met hem kon worden ontbonden. De ontruimingstermijn is vastgesteld op 31 december 2024, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van gedaagde 2, die in juli 2024 een kind verwacht. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat gedaagde 2 zonder recht of titel in de woning verblijft, en heeft haar hoofdelijk verbonden met gedaagde 1 voor de betaling van de gebruiksvergoeding tot de ontruiming. De proceskosten zijn toegewezen aan Woonbron, met uitzondering van de kosten van gedaagde 3, waarvoor de vorderingen zijn afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10801054 CV EXPL 23-30793
datum uitspraak: 3 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonbron,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.J. Glen-Boedhram,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: onbekend,
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 1] (België),
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde 3],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.E. Borgman,
4. [gedaagde 4],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.
De partijen worden hierna als volgt aangeduid:
  • eiseres: Woonbron,
  • gedaagde 1: de heer [gedaagde 1] ,
  • gedaagde 2: mevrouw [gedaagde 2] ,
  • gedaagden 1 en 2 samen (in enkelvoud): [achternaam] ,
  • gedaagde 3: [gedaagde 3] ,
  • gedaagde 4: de heer [gedaagde 4] .

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 augustus 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde 3] van 26 maart 2024, met bijlage.
1.2.
Op 4 april 2023 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig namens Woonbron mevrouw [persoon A] (gebiedscoördinator), bijgestaan door de gemachtigde, en [gedaagde 4] , bijgestaan door haar gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Woonbron heeft een woning aan de [adres] [verdieping] in Rotterdam verhuurd aan [gedaagde 1] . Aydin is in op enig moment bij [gedaagde 1] in de woning getrokken. In 2019 heeft mevrouw [gedaagde 1] zich uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen van het adres van het gehuurde. Op 5 juli 2021 heeft de heer [gedaagde 1] zich uitgeschreven. Op dit moment woont [gedaagde 2] nog in het gehuurde, met haar zevenjarig zoontje. Op of rond 14 juli 2024 verwacht [gedaagde 2] te bevallen van haar tweede kind.
2.2.
In deze procedure vordert Woonbron ontbinding van de huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde 1] . Zij vordert van alle gedaagden ontruiming van de woning. De oorspronkelijke vordering tegen [gedaagde 1] om een boete te betalen in verband met het ongeoorloofd onderverhuren of in gebruik geven van de woning aan [gedaagde 2] heeft Woonbron op de zitting ingetrokken.
Tegen gedaagden 1, 2 en 4 wordt verstek verleend
2.3.
[gedaagde 1] en de heer [gedaagde 3] zijn niet in de procedure verschenen. Alleen [gedaagde 2] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft daarom tegen [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 3] verstek verleend. De vorderingen tegen [gedaagde 1] worden toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Vanwege het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv geldt dit vonnis tussen alle partijen als een vonnis op tegenspraak. De vorderingen tegen de heer [gedaagde 3] worden niet toegewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is van een huurovereenkomst tussen hem en Woonbron en ook niet is gebleken dat hij (nog) feitelijk in de woning verblijft. Woonbron heeft daarom geen belang bij toewijzing van haar vorderingen tegen de heer [gedaagde 3] .
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] moeten de woning ontruimen
2.4.
Dat de vorderingen tegen [gedaagde 1] worden toegewezen, betekent dat de huurovereenkomst wordt ontbonden per de datum van dit vonnis.
2.5.
De ontruimingsvordering wordt ook toegewezen. [gedaagde 1] heeft geen verweer gevoerd en Woonbron heeft toegelicht dat een veroordeling van [gedaagde 1] om te ontruimen ten uitvoer gelegd kan worden tegen ‘de hunnen’, wat betekent dat dit vonnis ook tegen [gedaagde 2] ten uitvoer gelegd kan worden als zij geen eigen (gebruiks)recht tegenover Woonbron heeft. Woonbron heeft daarom voldoende belang bij deze vordering tegen [gedaagde 1] . Ontruiming van de woning moet, gelet op het hierna volgende, plaatsvinden uiterlijk op 31 december 2024. [gedaagde 1] is als huurder verantwoordelijk (gebleven) voor de huurbetalingen. Daarom wordt de vordering om een vergoeding gelijk aan de huurprijs te betalen tot en met de dag van de ontruiming toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde 1] hoofdelijk verbonden is met [gedaagde 2] tot betaling van die vergoeding (zoals hierna verder zal worden toegelicht). Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
2.6.
Omdat de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] wordt ontbonden, komt de kantonrechter toe aan de voorwaardelijk tegen [gedaagde 2] ingestelde vorderingen. De ontruimingstegenvordering wordt ook toegewezen tegen [gedaagde 2] , omdat zij – zoals dat wordt genoemd – zonder recht of titel in de woning verblijft en de redelijkheid en billijkheid niet aan toewijzing van de ontruimingsvordering in de weg staan.
2.7.
[gedaagde 2] verblijft zonder recht of titel in de woning, omdat tussen haar en Woonbron geen huur- of gebruiksovereenkomst bestaat. [gedaagde 2] heeft tijdens de zitting erkend dat zij geen onderhuurovereenkomst met [gedaagde 1] had. Er is daarom geen sprake van de situatie dat Woonbron na ontbinding van de huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde 1] de onderhuurovereenkomst voortzet (artikel 7:269 BW). De vordering van Woonbron om te bepalen dat de huurovereenkomst met [gedaagde 2] zal eindigen (al dan niet op 1 september 2023) wordt daarom afgewezen.
2.8.
Er is tussen Woonbron en [gedaagde 2] ook geen huurovereenkomst ontstaan. Tijdens een huisbezoek in augustus 2021 heeft de heer [persoon B] namens Woonbron aan [gedaagde 2] medegedeeld dat zij geen medehuurder kon worden. [gedaagde 2] heeft vervolgens weliswaar op 8 september 2021 een e-mail gestuurd aan Woonbron waarin zij beargumenteert waarom zij wel medehuurder zou kunnen worden, maar zo’n reactie leidt niet tot het ontstaan van medehuurderschap of een huurovereenkomst met Woonbron, ook niet als daar door Woonbron inderdaad niet op gereageerd is. Voor het ontstaan van medehuurderschap in een geval als dit of voor het ontstaan van een huurovereenkomst is immers wilsovereenstemming vereist en die wilsovereenstemming was en is er niet aan de kant van Woonbron. Of Woonbron nog telefonisch heeft gereageerd op de e-mail van 8 september 2021 (wat zij heeft gesteld, maar wat [gedaagde 2] betwist), is daarom niet relevant.
2.9.
Omdat er wilsovereenstemming nodig is voor het ontstaan van een huurovereenkomst, is het ook niet relevant dat [gedaagde 2] vanaf het begin de huurprijs voor de woning aan Woonbron heeft betaald en dat zij degene was die alle contacten met Woonbron onderhield. Het is niet zo dat Woonbron door hier niet tegen te protesteren [gedaagde 2] als huurder heeft geaccepteerd. Het is niet ongebruikelijk en ook toegestaan dat iemand anders de huur betaalt namens de huurder (artikel 6:30 BW) en Woonbron hoefde geen vraagtekens te plaatsen bij de omstandigheid dat [gedaagde 2] haar contactpersoon was. Woonbron heeft toegelicht dat zij pas sinds kort weet van het vertrek van [gedaagde 1] en omdat zij wist van de inwoning van [gedaagde 2] , was niet het onlogisch dat [gedaagde 2] contact opnam met Woonbron over de woning.
Langere ontruimingstermijn in verband met persoonlijke omstandigheden
2.10.
De kantonrechter ziet in de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde 2] reden om haar een langere ontruimingstermijn te gunnen dan de gevorderde vijf dagen. [gedaagde 2] heeft een minderjarig zoontje en zal op of rond 14 juli 2024 bevallen van haar tweede kindje. [gedaagde 2] betaalt maandelijks (een vergoeding gelijk aan) de huurprijs – en de kantonrechter gaat ervan uit dat zij dat zal blijven doen – en niet is gebleken dat zij overlast veroorzaakt. Dit alles bij elkaar genomen maakt dat de kantonrechter het redelijk acht om [gedaagde 2] tot het einde van dit kalenderjaar te geven om de woning te ontruimen. Omdat geen sprake is van een afzonderlijke ontruiming door [gedaagde 1] , maar die ontruiming feitelijk ook neerkomt op het vertrek van [gedaagde 2] , geldt voor [gedaagde 1] dezelfde ontruimingstermijn.
Gebruiksvergoeding
2.11.
[gedaagde 2] moet, als schadevergoeding, aan Woonbron maandelijks een bedrag betalen gelijk aan de laatst geldende huurprijs. Dit bedrag moet zij betalen tot en met de datum van ontruiming van de woning. Omdat [gedaagde 1] veroordeeld wordt tot vergoeding van dezelfde schade, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk verbonden tot betaling van de gebruiksvergoeding (artikel 6:102 BW). [gedaagde 2] heeft tegen deze vordering ook geen verweer gevoerd. Ook hier geldt dat voor het verhogen van de gebruiksvergoeding dezelfde regels gelden als voor het verhogen van de huur (op dezelfde manier als bepaald in artikel 7:248 BW voor de gebruiksvergoeding op grond van artikel 7:225 BW).
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten van Woonbron betalen
2.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter ziet geen aanleiding om aparte veroordelingen voor de proceskosten op te nemen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen hoofdelijk worden veroordeeld. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Woonbron op € 106,73 aan dagvaardingskosten, € 365,- aan griffierecht, € 542,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 271,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.148,73. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na dit vonnis.
2.13.
Woonbron moet de proceskosten van de heer [gedaagde 3] betalen, omdat de vorderingen tegen hem worden afgewezen. De kantonrechter begroot de kosten aan de kant van de heer [gedaagde 3] op nihil.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen. Hoewel het ontruimen van een woning ingrijpend is, wordt aan [gedaagde 3] een zo ruime ontruimingstermijn gegund dat uitvoerbaarheid bij voorraad toewijsbaar is. Van Woonbron hoeft niet te worden verwacht dat zij met de ontruiming wacht totdat dit vonnis onherroepelijk is geworden, mochten een of meer gedaagden hoger beroep instellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] en veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om uiterlijk op 31 december 2024 de woning aan de [adres] 3e in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege hen bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om vanaf vandaag aan Woonbron te betalen € 742,34 per maand tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt, met de verhoging die is toegestaan;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van Woonbron, die aan de kant van Woonbron worden begroot op € 1.148,73 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt Woonbron in de proceskosten van de heer [gedaagde 3] , die worden begroot op nihil;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
51909