In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen Stichting Woonbron en verschillende gedaagden. Woonbron vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met gedaagde 1, de heer [gedaagde 1], en ontruiming van de woning aan de [adres] in Rotterdam. De gedaagde 1 heeft zich niet in de procedure laten vertegenwoordigen, terwijl gedaagde 2, mevrouw [gedaagde 2], wel verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde 1 geen onderhuurder is en ook geen medehuurder is geworden, waardoor de huurovereenkomst met hem kon worden ontbonden. De ontruimingstermijn is vastgesteld op 31 december 2024, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van gedaagde 2, die in juli 2024 een kind verwacht. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat gedaagde 2 zonder recht of titel in de woning verblijft, en heeft haar hoofdelijk verbonden met gedaagde 1 voor de betaling van de gebruiksvergoeding tot de ontruiming. De proceskosten zijn toegewezen aan Woonbron, met uitzondering van de kosten van gedaagde 3, waarvoor de vorderingen zijn afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.