Op 26 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De Raad verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, vanwege zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de impact van huiselijk geweld op de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling was de moeder aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag en dat de kinderen bij haar wonen. De Raad heeft zorgen geuit over de draagkracht van de moeder, die een belast verleden heeft en niet altijd in staat is om emotioneel beschikbaar te zijn voor de kinderen. Er zijn ook zorgen over schoolverzuim van de oudste twee kinderen. De kinderrechter heeft de feiten en de argumenten van de Raad en de GI zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd. De moeder heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar de kinderrechter oordeelt dat de hulpverlening in het verleden onvoldoende effect heeft gehad.
De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, met de hoop dat de betrokkenheid van de jeugdbescherming de situatie zal verbeteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 21 mei 2024.