ECLI:NL:RBROT:2024:4847
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening WMO-indicatie voor begeleiding door PGB-aanbieder
Op 21 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Verzoekster, die samen met haar minderjarige dochter woont, had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor begeleiding door een PGB-aanbieder, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de PGB-aanbieder op dat moment werd getoetst door de gemeente om te beoordelen of deze voldeed aan de kwaliteitseisen voor zorgverlening vanuit de WMO. Verzoekster was het niet eens met deze beslissing en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 14 mei 2024 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoekster zonder PGB niet kon blijven wonen bij de PGB-aanbieder en zij en haar dochter anders op straat zouden komen te staan. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college ten onrechte voorbij was gegaan aan de ondersteuningsbehoefte van verzoekster en dat er onvoldoende gemotiveerd was waarom er geen indicatie op grond van de WMO zou worden afgegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat verzoekster moet worden behandeld als ware zij in het bezit van een WMO-indicatie voor begeleiding door de PGB-aanbieder tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster, die op € 1.750,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.