ECLI:NL:RBROT:2024:4847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/4591
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening WMO-indicatie voor begeleiding door PGB-aanbieder

Op 21 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Verzoekster, die samen met haar minderjarige dochter woont, had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor begeleiding door een PGB-aanbieder, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de PGB-aanbieder op dat moment werd getoetst door de gemeente om te beoordelen of deze voldeed aan de kwaliteitseisen voor zorgverlening vanuit de WMO. Verzoekster was het niet eens met deze beslissing en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 14 mei 2024 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoekster zonder PGB niet kon blijven wonen bij de PGB-aanbieder en zij en haar dochter anders op straat zouden komen te staan. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college ten onrechte voorbij was gegaan aan de ondersteuningsbehoefte van verzoekster en dat er onvoldoende gemotiveerd was waarom er geen indicatie op grond van de WMO zou worden afgegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat verzoekster moet worden behandeld als ware zij in het bezit van een WMO-indicatie voor begeleiding door de PGB-aanbieder tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster, die op € 1.750,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4591

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. D.H. van Tongerlo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. A. Wintjes).

Inleiding

1. Met het besluit van 4 april 2024 heeft het college de aanvraag voor een indicatie voor begeleiding van PGB-aanbieder [stichting] afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, bijgestaan door [naam 1] ([stichting]) en [naam 2] (begeleider), de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam 3] (kwaliteitsmedewerker).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoekster woont samen met haar minderjarige dochter. Zij ontvangt inmiddels bijna twee jaar hulpverlening via [stichting]. Verzoekster heeft op 30 november 2023 een WMO-indicatie voor begeleiding van PGB-aanbieder [stichting] aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat [stichting] op dit moment wordt getoetst door de gemeente Rotterdam om te beoordelen of zij voldoet aan de minimaal gestelde kwaliteitseisen voor zorgverlening vanuit de WMO. Tijdens dit onderzoek mag [stichting] geen nieuwe cliënten ondersteunen. Verzoekster is het daar niet mee eens.
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
5. Volgens verzoekster is het spoedeisend belang gelegen in het feit dat zij haar huidige zorg-huurcontract met [stichting] zonder PGB niet kan voortzetten en niet langer door [stichting] kan worden gehuisvest. [stichting] heeft verzoekster in afwachting van de toekenning van een PGB huisvesting en begeleiding geboden. Dit heeft door omstandigheden langer geduurd dan voorzien omdat de PGB-aanvraag niet van de grond kwam. Als verzoekster niet bij [stichting] kan verblijven, komt zij met haar dochter op straat te staan.
6. Hoewel vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het spoedeisend belang nu verzoekster inmiddels bijna twee jaar zonder PGB wordt gehuisvest en begeleid door [stichting], ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening om de volgende reden.
7.1.
Het ondersteuningsverslag van 14 maart 2024 vermeldt dat verzoekster in aanmerking komt voor ondersteuning op grond van de WMO op de gebieden “opvoedondersteuning” en “sociaal en persoonlijk functioneren” in de vorm van zorg in natura (ZIN). In het verslag staat voorts: “Gezien uw beperkingen en belemmeringen zal er een WMO-indicatie met leveringsvorm Zorg In Natura aan u toegekend worden.”
7.2.
Het college is met het besluit ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat verzoekster gelet op haar ondersteuningsbehoefte in aanmerking komt voor een indicatie op grond van de WMO, los van de vraag hoe invulling wordt gegeven aan deze indicatie. De huisvesting van verzoekster is blijkens het ondersteuningsverslag wel besproken, maar er is niet gemotiveerd waarom er volgens het college op dit gebied geen ondersteuningsbehoefte is. Uit het verslag blijkt dat niet duidelijk is of verzoekster in de door [stichting] verhuurde kamer kan blijven wonen als de WMO-indicatie wordt afgegeven op een andere zorgaanbieder.
7.3.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Gelet op het feit dat de ondersteuningsbehoefte voor de huisvesting open is gebleven terwijl verzoekster op dit moment is gehuisvest via [stichting], het onderzoek weliswaar nog niet is afgerond maar niet is gebleken dat deze PGB-aanbieder – op dit moment – niet de voor verzoekster vereiste zorg en ondersteuning zou kunnen en mogen bieden, zal de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toewijzen in die zin dat verzoekster moet worden behandeld als ware zij in het bezit van een WMO-indicatie voor begeleiding van PGB-aanbieder [stichting] tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoekster moet worden behandeld als ware zij in het bezit van een WMO-indicatie voor begeleiding van PGB-aanbieder [stichting] tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 4 april 2024 en treft de voorlopige voorziening dat verzoekster moet worden behandeld als ware zij in het bezit van een WMO-indicatie voor begeleiding van PGB-aanbieder [stichting] tot zes weken na de beslissing op het bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,- te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.