ECLI:NL:RBROT:2024:4858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
10773911
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de ontvangst van koopsom in een factoringovereenkomst

In deze zaak heeft FreelanceFactoring.com B.V. een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder q.q. van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in verband met een factoringovereenkomst die op 10 september 2015 is aangegaan met [naam bedrijf]. FreelanceFactoring stelt dat [naam bedrijf] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de vorderingen op Stichting WoonZorgcentra Haaglanden niet zijn betaald. De kantonrechter heeft op 24 mei 2024 uitspraak gedaan. De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 6.815,82 aan hoofdsom, € 3.613,06 aan rente en € 866,11 aan buitengerechtelijke kosten aan FreelanceFactoring. De vordering tegen [gedaagde 2] is afgewezen, omdat deze niet zelf in rechte kan optreden vanwege het bewind over haar goederen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat FreelanceFactoring voldoende bewijs heeft geleverd dat de koopsom van de vorderingen aan [naam bedrijf] is betaald, en dat de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen van [naam bedrijf]. De gevorderde boete is afgewezen, omdat de overeenkomst is ontbonden. De proceskosten zijn toegewezen aan FreelanceFactoring.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10773911 CV EXPL 23-29014
datum uitspraak: 24 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
FreelanceFactoring.com B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. C. de Graeff (Axen Juristen te Utrecht),
tegen
1. [gedaagde 1] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
Partijen worden hierna respectievelijk ‘FreelanceFactoring’, ‘de bewindvoerder q.q.’, ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 oktober 2023, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
  • het aanvullende schriftelijke antwoord;
  • de brief van 18 december 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van FreelanceFactoring van 28 februari 2024, met één bijlage;
  • het proces-verbaal van de zitting op 13 maart 2024;
  • de akte van FreelanceFactoring, met bijlagen.
  • de e-mail van de bewindvoerder q.q. van 2 april 2024.
1.2.
Op 13 maart 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was voor FreelanceFactoring aanwezig [naam 1] namens de gemachtigde. Ook de bewindvoerder q.q., [gedaagde 2] en [gedaagde 3] waren aanwezig.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft FreelanceFactoring een nadere akte met bijlagen ingediend. De bewindvoerder q.q. heeft vervolgens op die akte gereageerd, waarna de kantonrechter een datum heeft bepaald voor het wijzen van vonnis. Aan partijen is schriftelijk medegedeeld dat zij verder geen stukken meer kunnen opsturen. Desondanks heeft FreelanceFactoring op 1 mei 2024 alsnog per e-mail een nadere reactie met bijlage aan de griffie toegezonden. Omdat de zaak op dat moment al in staat van vonniswijzing is gebracht zal deze e-mail met bijlage bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing worden gelaten.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] , vennoten van [naam bedrijf] (hierna; ‘ [naam bedrijf] ’), zijn op 10 september 2015 een factoringovereenkomst aangegaan met FreelanceFactoring. Op grond van die overeenkomst worden van tijd tot tijd vorderingen, die [naam bedrijf] op haar debiteuren heeft, te koop aan FreelanceFactoring aangeboden en, bij acceptatie, verkocht. In de overeenkomst is in artikel 8 opgenomen dat [naam bedrijf] onder andere garandeert dat de aangeboden vorderingen niet aantastbaar zijn op grond van juridische verweren van de debiteuren. In artikel 10 van de overeenkomst is bepaald dat, indien vast komt te staan dat [naam bedrijf] één van de in artikel 8 van de overeenkomst opgenomen garanties heeft geschonden, zij een direct opeisbare boete aan FreelanceFactoring verschuldigd is ter hoogte van het bedrag van de betreffende vorderingen. [naam bedrijf] heeft een tiental vorderingen op Stichting WoonZorgcentra Haaglanden (hierna: ‘Haaglanden’) van in totaal € 11.231,- aan FreelanceFactoring verkocht en geleverd. Die vorderingen hebben betrekking op facturen die in de periode van 11 augustus 2019 tot en met 8 oktober 2019 door [naam bedrijf] aan Haaglanden zijn gestuurd. Haaglanden heeft deze vorderingen vervolgens niet aan FreelanceFactoring betaald, omdat zij betwist dat er voor de gestuurde facturen is gewerkt door [naam bedrijf] . Per 24 maart 2021 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [gedaagde 2] . Op 8 juni 2021 is [naam bedrijf] uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel wegens opheffing van de onderneming.
2.2.
Volgens FreelanceFactoring is [naam bedrijf] tekortgeschoten in de nakoming van de factoringovereenkomst. Om die reden heeft FreelanceFactoring in de dagvaarding de overeenkomst ontbonden. FreelanceFactoring vordert daarom in deze procedure dat de bewindvoerder q.q., [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.103,38 met de wettelijke handelsrente. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 11.231,-, de rente tot 23 oktober 2022 van € 4.075,89, buitengerechtelijke incassokosten van € 1.065,49 en een boete op grond van artikel 10 van de overeenkomst van € 11.231,-. Op deze bedragen is een namens [naam bedrijf] betaald totaalbedrag van € 3.500,- in mindering gebracht.
2.3.
De bewindvoerder q.q., [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben de vordering van FreelanceFactoring betwist. Zij zijn het niet eens met de hoogte van de gevorderde hoofdsom, waarbij zij stellen dat bedrag nooit van FreelanceFactoring ontvangen te hebben. Om die reden willen zij bewijsstukken zien dat de factuurbedragen daadwerkelijk door FreelanceFactoring zijn betaald. Daarnaast zijn zij het niet eens met de boete die FreelanceFactoring vordert en met het hoge bedrag aan verschenen rente.
2.4.
De kantonrechter veroordeelt de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hoofdelijk om het bedrag van € 6.815,82 aan hoofdsom, € 3.613,06 aan rente en € 866,11 aan buitengerechtelijke incassokosten aan FreelanceFactoring te betalen. De gevorderde boete wordt afgewezen. Daarnaast wordt FreelanceFactoring niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens [gedaagde 2] . Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
FreelanceFactoring is niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde 2]
2.5.
De goederen van [gedaagde 2] zijn bij beschikking van de kantonrechter van 24 maart 2021 onder bewind gesteld. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan [gedaagde 2] , maar aan haar bewindvoerder. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). De bewindvoerder treedt in een geding over een onder bewind gesteld goed dus op als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. FreelanceFactoring heeft in dit geval dan ook terecht de bewindvoerder q.q. gedagvaard. Omdat [gedaagde 2] op grond van het bovenstaande niet zelf in rechte als partij kan optreden, wordt FreelanceFactoring niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering jegens [gedaagde 2] .
De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] moeten € 6.815,82 aan FreelanceFactoring terugbetalen
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat FreelanceFactoring de vorderingen, die zij van [naam bedrijf] overgedragen heeft gekregen, niet bij de oorspronkelijke debiteur Haaglanden heeft kunnen incasseren. [gedaagde 2] heeft ter zitting erkend dat zij, in strijd met de gemaakte afspraken, de aan Haaglanden te verlenen diensten heeft uitbesteed aan een vriendin, hetgeen er toe heeft geleid dat Haaglanden de aan haar verzonden facturen van [naam bedrijf] niet heeft geaccepteerd. Omdat [naam bedrijf] hierdoor de in artikel 8 van de factoringovereenkomst opgenomen garantie - inhoudende dat de aan FreelanceFactoring aangeboden vorderingen niet aantastbaar zijn op grond van juridische verweren van debiteuren - heeft geschonden, is voldoende komen vast te staan dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van een essentieel onderdeel van de overeenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft FreelanceFactoring in haar dagvaarding dan ook op terechte gronden van haar bevoegdheid gebruik gemaakt om de overeenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). Door de ontbinding van de overeenkomst zijn partijen bevrijd van de verbintenissen die daaruit voortvloeien en ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (art. 6:271 BW).
2.7.
Het bovenstaande betekent dat FreelanceFactoring in beginsel aanspraak kan maken op terugbetaling van de door haar betaalde koopsom van de vorderingen op Haaglanden. Hoewel de waarde van de overgedragen vorderingen € 11.231,- bedroeg, is niet in geschil dat de overeengekomen koopsom van de vorderingen € 10.315,82 bedroeg. Voor zover vast komt te staan dat FreelanceFactoring het laatstgenoemde bedrag aan (één van de voormalige vennoten van) [naam bedrijf] heeft betaald, moet dat bedrag aan FreelanceFactoring worden terugbetaald. De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hebben aangevoerd dat zij het bedrag van
€ 10.315,82 nooit ontvangen hebben. Tegenover deze betwisting ligt het op de weg van FreelanceFactoring om aan te tonen dat zij de koopsom van € 10.315,82 daadwerkelijk heeft betaald. FreelanceFactoring is na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld bewijzen in het geding te brengen, waaruit volgt dat het bedrag van € 10.315,82 daadwerkelijk aan [naam bedrijf] is betaald en op welke bankrekening en op welke datum die betalingen zijn gedaan.
2.8.
Door FreelanceFactoring zijn e-mails van [naam 2] , Intern Accountmanager Grootzakelijk bij de Rabobank, overgelegd, waarin zij bevestigt dat de betalingen op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [gedaagde 3] zijn gedaan, op de data zoals aangegeven in het hierna volgende overzicht:
[afbeelding overzicht]
FreelanceFactoring heeft daarbij nader toegelicht dat het hier gaat om zogenaamde batchbetalingen, waarbij op de genoemde data door de Rabobank ten gunste van een groot aantal klanten betalingen zijn verricht, en dat het op korte termijn niet mogelijk is gebleken deze betalingen te scheiden.
2.9.
De kantonrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de Rabobank in de overgelegde e-mails heeft verklaard. Hoewel FreelanceFactoring geen rekeningafschriften heeft overgelegd waaruit de betalingen blijken, heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter met het hierboven vermelde en de e-mails van de Rabobank voldoende informatie verschaft op basis waarvan de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] in staat moeten worden geacht na te kunnen gaan of de betalingen op de genoemde data op de betreffende bankrekening ten name van [gedaagde 3] zijn ontvangen.
2.10.
Uit de reactie van de bewindvoerder q.q. op de laatste akte van FreelanceFactoring kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat hij daadwerkelijk is nagegaan of de betalingen inderdaad op de in het bovenstaande overzicht vermelde data zijn ontvangen. In plaats daarvan heeft de bewindvoerder q.q. volstaan met het herhalen van het reeds tijdens de mondelinge behandeling ingenomen standpunt dat hij ‘harde bewijzen’ wil zien dat de bedragen daadwerkelijk zijn overgemaakt. Zeker nu FreelanceFactoring concrete informatie heeft verstrekt over de betaalde bedragen, de betaaldata en de bankrekening waarop betaald is - en de Rabobank de juistheid van die informatie ook heeft bevestigd - had van de bewindvoerder q.q. verwacht mogen worden dat, als hij van mening bleef dat het bedrag van € 10.315,82 niet door FreelanceFactoring betaald is, hij dat standpunt meer handen en voeten zou geven, bijvoorbeeld door het overleggen van bankafschriften van de bankrekening van [gedaagde 3] over de in het overzicht vermelde periode waaruit volgt dat de betalingen op de door FreelanceFactoring genoemde data niet ontvangen zijn. Dat heeft de bewindvoerder q.q. echter nagelaten.
2.11.
Naast het voorgaande geldt bovendien dat slechts de bewindvoerder q.q. van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt op de laatste akte van FreelanceFactoring te reageren. [gedaagde 3] daarentegen heeft niet meer op de nadere stellingen en overgelegde stukken van FreelanceFactoring gereageerd, terwijl zij - als rekeninghouder van de bankrekening waarop de betalingen volgens FreelanceFactoring zijn verricht - juist bij uitstek degene is die in staat is na te gaan of de bedragen op de genoemde data op haar bankrekening zijn bijgeschreven.
2.12.
Het bovenstaande betekent dat de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken dat de genoemde bedragen op de bankrekening van [gedaagde 3] zijn ontvangen. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat FreelanceFactoring de koopsom van de vorderingen van in totaal € 10.315,82 aan de inmiddels opgeheven vennootschap [naam bedrijf] heeft voldaan. Zoals hiervoor bij r.o. 2.7 al overwogen, leidt de ontbinding van de factoringsovereenkomst er toe dat de koopsom aan FreelanceFactoring moet worden terugbetaald. Partijen zijn het er over eens dat er al een bedrag van € 3.500,- aan FreelanceFactoring is terugbetaald. Dat betekent dat er nog een aan FreelanceFactoring terug te betalen bedrag resteert van € 6.815,82 (€ 10.315,82 -/- € 3.500,-).
2.13.
Op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel zijn vennoten van een vennootschap onder firma hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die tijdens het bestaan van de vennootschap onder firma zijn aangegaan. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid eindigt niet als de vennootschap onder firma wordt beëindigd. In dat geval kan een schuldeiser nog steeds elk van de voormalige vennoten voor de verplichtingen van de vennootschap onder firma aanspreken. Dat betekent dat de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van [naam bedrijf] , zodat zij in die hoedanigheid hoofdelijk worden veroordeeld het bedrag van € 6.815,82 aan FreelanceFactoring te betalen.
De gevorderde boete wordt afgewezen
2.14.
In artikel 10 van de factoringovereenkomst is bepaald dat, als vast komt te staan dat [naam bedrijf] één van de in artikel 8 van de overeenkomst opgenomen garanties heeft geschonden, zij een direct opeisbare boete aan FreelanceFactoring verschuldigd is ter hoogte van het bedrag van de overgedragen vorderingen. FreelanceFactoring maakt aanspraak op betaling van die boete. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering af. In haar dagvaarding heeft FreelanceFactoring de factoringsovereenkomst immers ontbonden. Door de ontbinding zijn partijen bevrijd van de verplichtingen die zij over en weer op grond van de overeenkomst hadden en kunnen zij geen rechten meer ontlenen aan de daarin opgenomen bepalingen. Omdat de overeenkomst bij dagvaarding is ontbonden, kan FreelanceFactoring in deze procedure geen betaling meer vorderen van de in artikel 10 van die overeenkomst opgenomen boete. Het feit dat FreelanceFactoring in haar aanmaning van 29 april 2021 al aanspraak heeft gemaakt op betaling van de boete maakt dat niet anders.
De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] moeten € 866,11 aan buitengerechtelijke kosten betalen
2.15.
FreelanceFactoring maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’) bepaalde tarief. Bovendien worden de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat is toegewezen. Dat leidt er toe dat de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 866,11 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] moeten € 3.613,06 aan rente betalen
2.16.
FreelanceFactoring vordert betaling van de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a over het door de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] verschuldigde bedrag. Omdat de hoogte van de tot de dag van dagvaarding verschenen rente is betwist, heeft FreelanceFactoring een specificatie van de tot 23 oktober 2023 verschenen rente in het geding gebracht en heeft zij naar aanleiding daarvan haar vordering op dit punt verminderd tot een bedrag van
€ 3.613,06. De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hebben daar geen verweer meer tegen gevoerd, zodat de kantonrechter van de juistheid van de specificatie en het daaruit voortvloeiende rentebedrag zal uitgaan. De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] worden dan ook hoofdelijk veroordeeld een bedrag van € 3.163,06 aan tot 23 oktober 2023 verschenen wettelijke handelsrente aan FreelanceFactoring te betalen. Daarnaast moeten zij de wettelijke handelsrente over de toegewezen hoofdsom betalen vanaf 23 oktober 2023 tot de dag dat volledig is betaald.
De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] moeten de proceskosten betalen
2.17.
De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van FreelanceFactoring op € 107,32 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht, € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.712,32. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.18.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat FreelanceFactoring dat vordert en de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] daar niet op hebben gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart FreelanceFactoring niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde 2] ;
3.2.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan FreelanceFactoring te betalen € 6.815,82 aan hoofdsom, € 3.613,06 aan tot 23 oktober 2023 vervallen rente en
€ 866,11 aan buitengerechtelijke kosten, met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 6.815,82 vanaf 23 oktober 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van Freelance Factoring worden begroot op € 2.712,32 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
44487