ECLI:NL:RBROT:2024:4891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/1806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onderzoek naar de rijvaardigheid van een eiser door het CBR na vermoedens van gebrekkige rijvaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een onderzoek naar de rijvaardigheid van de eiser. Het CBR had op 23 januari 2023 een onderzoek opgelegd aan de eiser, omdat er vermoedens bestonden dat hij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op een proces-verbaal van de politie, waarin werd gerapporteerd dat de eiser op 29 november 2022 gebrekkige rijvaardigheid had vertoond, zoals het niet aanpassen van zijn snelheid aan het overige verkeer en het gevaarlijk afslaan.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 19 januari 2024 behandeld, maar het onderzoek werd heropend op 9 februari 2024 na verzoeken van de eiser om een andere zittingsdatum. De nadere zitting vond plaats op 18 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht het vermoeden van rijongeschiktheid heeft ontleend aan het proces-verbaal van de politie. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de politie voldoende waren om het CBR te rechtvaardigen in zijn besluit om een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was, wat betekent dat het CBR terecht het onderzoek heeft opgelegd. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1806

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. M. Shaaban)
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR,

(gemachtigde: mr. M. Ouhbib).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 23 januari 2023 (het primaire besluit) heeft het CBR aan eiser een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd. Met het bestreden besluit van 3 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de (eerdere) gemachtigde van het CBR, mr. J.J. Kwant, deelgenomen. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
1.4.
De rechtbank heeft na het sluiten van het onderzoek kennis genomen van de e-mails van eiser van 25 december 2023 en 5 januari 2024, waarin hij de rechtbank vraagt om de zaak op een andere zittingsdatum te behandelen omdat hij ten tijde van de zitting op 19 januari 2024 in het buitenland is. De rechtbank heeft om die reden het onderzoek in deze zaak op 9 februari 2024 heropend. Eiser en het CBR zijn opgeroepen voor een nadere zitting. Vervolgens heeft de gemachtigde zich ook namens eiser gesteld.
1.5.
Die nadere zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 12 december 2022 heeft de politie eenheid Rotterdam op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 een mededeling rijvaardigheid en geschiktheid gedaan bij het CBR, omdat het vermoeden bestaat dat eiser niet beschikt over de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Eiser heeft, zo volgt uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, namelijk op 29 november 2022 blijk gegeven van een gebrekkige rijvaardigheid, een gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer en van incorrect samenspel met andere deelnemers in het verkeer. De gebrekkige rijvaardigheid blijkt uit het rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid, het naar links of rechts afslaan op een wijze waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht en het onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Naar aanleiding van de mededeling van de politie heeft het CBR het primaire besluit genomen.
2.2.
In het bestreden besluit heeft het CBR eisers bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij stelt het CBR zich op het standpunt dat hij geen aanleiding ziet om de waarnemingen van de politieagent voor onjuist te houden en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de constateringen van de getuige en de politieagent onjuist zijn.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
5. Eiser betwist dat sprake is van het vermoeden van rijongeschiktheid. Eiser voert aan dat wat de politieagent heeft opgeschreven onjuist is. Hij heeft geen verkeersregels overtreden en hij heeft niet telkens abrupt stilgestaan. Eiser bestrijdt ook dat hij heeft gezegd dat hij langzaam reed vanwege de mist. Verder heeft de politieagent eiser tijdens de staande houding niet uitgelegd wat hij verkeerd heeft gedaan en heeft de agent niet gereageerd op de vraag waarom eisers rijbewijs werd ingetrokken. De politieagent heeft geen bewijs geleverd van het rijgedrag van eiser. Eiser heeft ook geen opname van het gesprek met de tolk gekregen. Daarnaast is het door de verbalisant aangeleverde proces-verbaal niet specifiek genoeg. Zo stelt de verbalisant dat eiser 50 kilometer per uur reed, terwijl hij geen meting heeft verricht. Ook staat hierin geen omschrijving van de hinder die eiser zou hebben veroorzaakt of de omstandigheden op de weg ten tijde van de gestelde gedraging.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat 112 was gebeld vanwege het rijgedrag van eiser. Een getuige zag dat eiser binnen de bebouwde kom, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt, steeds ging stilstaan, zonder dat daar noodzaak voor was. Daarna ging eiser steeds weer rijden, waarna hij weer abrupt remde. Vervolgens heeft de verbalisant op de snelweg gezien dat eiser op de middelste van drie rijstroken reed met een snelheid van 50 kilometer per uur. Eiser reed daarbij onnodig links, hinderde het verkeer ernstig en bracht het verkeer in gevaar. Eiser voldeed in eerste instantie niet aan het door de verbalisant gegeven volgteken. Nadat de verbalisant met zijn arm en de blauwe lampen op het dienstvoertuig nogmaals een volgteken gaf, volgde eiser hem pas. Bij het wisselen van de rijstrook gaf eiser geen richting aan en hij bleef zeer langzaam rijden. De verbalisant zag dat overig verkeer moest uitwijken. Bij de staande houding heeft eiser, middels een tolk, verklaard dat hij langzaam reed vanwege de mist. Eiser begreep niet waarom zijn rijgedrag gevaarlijk was en hij begreep niet waarom hij staande werd gehouden.
7.1.
Volgens vaste jurisprudentie mag het CBR in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. [1] Dit geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs overtuigt tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond om te twijfelen aan de bevindingen uit het proces-verbaal. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat uit het proces-verbaal blijkt dat een getuige 112 heeft gebeld vanwege eisers rijgedrag en dat de verbalisant zelf afwijkend rijgedrag heeft waargenomen. De enkele betwisting van eiser dat hij geen verkeersregels heeft overtreden en niet zou hebben gezegd dat hij langzaam reed vanwege de mist, is onvoldoende om niet van de juistheid van de in het proces-verbaal opgenomen bevindingen uit te gaan. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat de verbalisant hem niet (duidelijk) zou hebben gezegd waarom hij staande werd gehouden. Daarnaast bevat het proces-verbaal een voldoende precieze omschrijving van de gedragingen van eiser en de omstandigheden op de weg ten tijde van de gebeurtenissen. Zo staat in het proces-verbaal vermeld dat het donker en mistig was, dat het druk was op de weg in verband met de avondspits en dat eiser door zijn gedragingen het verkeer ernstig hinderde. De omstandigheid dat in het proces-verbaal wordt vermeld dat eiser met een snelheid van 50 kilometer per uur reed terwijl er geen snelheidsmeting is verricht maakt niet dat aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal moet worden getwijfeld. [2] Daar komt bij dat verbalisanten, als onafhankelijke ervaringsdeskundigen in het observeren en registreren van gedragingen, geen belang hebben om niet gedane of leugenachtige constateringen te vermelden in de door hun in het kader van hun dienstuitoefening opgemaakte stukken. Omdat mag worden uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal en geen aanleiding bestaat hieraan te twijfelen, was de politie, en dus het CBR, niet gehouden om verder bewijs te leveren van het rijgedrag van eiser.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het CBR aan dit proces-verbaal, gelet op de daarin geconstateerde feiten en omstandigheden, het vermoeden heeft kunnen ontlenen dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid een motorrijtuig te besturen. Dit vermoeden is voldoende voor het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid. Het CBR heeft daarom terecht het besluit genomen dat op grond van artikel 23, derde lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 aan eiser een onderzoek naar de rijvaardigheid wordt opgelegd. Een dergelijk onderzoek zal vervolgens moeten uitwijzen of dit vermoeden al dan niet terecht is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling)
Artikel 23
[…]
3.Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
[…]
Bijlage bij de Regeling: II. Bedrevenheid in het verkeer
1. Niet adequaat kijkgedrag
Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het:
[…]
f. dan wel zich manifesterend door slecht kijkgedrag in het algemeen.
2. Gebrekkige rijvaardigheid
Gebrekkige rijvaardigheid die blijkt uit:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
b. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
[…]
i. niet tijdig onderkennen van de invloed van externe of interne factoren.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1991.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1586.