ECLI:NL:RBROT:2024:4981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
24/4435
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening bij afwijzing bijstandsuitkering wegens onvoldoende informatie over inkomsten en vermogen

Op 30 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G. Grijs, een voorlopige voorziening heeft gevraagd na de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. S. Duinhouwer. De aanvraag werd afgewezen omdat verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt over zijn inkomsten en vermogen, met name het ontbreken van bankafschriften. Verzoeker, die onder bewind staat, heeft al langere tijd geen inkomsten en kampt met financiële problemen, waaronder een huurschuld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat er een spoedeisend belang is om te voorkomen dat verzoeker verder in de problemen komt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op dat moment nog onvoldoende informatie was om het recht op bijstand vast te stellen, maar heeft verzoeker de opdracht gegeven om tijdens de bezwaarprocedure meer openheid van zaken te geven. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het college vanaf 25 april 2024 voorschotten moet verstrekken aan verzoeker, tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De kosten van de procedure zijn niet vergoed, omdat het college niet volledig geïnformeerd was door verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4435

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 16 april 2024 heeft het college verzoekers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoeker staat onder bewind. Tijdens de zitting is gebleken dat hij toestemming heeft van zijn bewindvoerder om deze procedure te voeren.
4.1.
Verzoeker ontving tot maart 2022 een bijstandsuitkering. Het college heeft de uitkering destijds ingetrokken omdat verzoeker op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij de vereniging [naam bedrijf] en daar geen melding van heeft gemaakt bij het college. Er is ook een bedrag van € 84.590,19,- van verzoeker teruggevorderd.
4.2.
Verzoeker heeft in de periode van augustus 2022 tot medio februari 2023 een bijstandsuitkering ontvangen. Ter zitting is gebleken dat deze uitkering is ingetrokken omdat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
4.3
Verzoeker heeft in januari 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd. Ter zitting is gebleken dat deze aanvraag is afgewezen omdat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Verzoeker heeft op 18 maart 2024 een bijstandsuitkering per 1 oktober 2023 aangevraagd bij het college. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn inkomsten en vermogen, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij vanaf 18 maart 2024 een bijstandsuitkering uitbetaald krijgt.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. Het gevolg van het besluit van het college is dat verzoeker op dit moment geen uitkering krijgt. Er is niet gebleken dat hij andere inkomsten heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. Daarnaast blijkt uit een overzicht van april 2024 dat verzoeker ruim € 135.000,- aan schulden heeft. Verzoeker heeft verklaard dat hij ook een huurschuld heeft en hierdoor het risico loopt dat de verhuurder om ontbinding van de huurovereenkomst zal vragen. De bewindvoerder heeft verklaard dat als verzoeker geen bijstandsuitkering krijgt, zij zich genoodzaakt zien om aan de kantonrechter om opheffing van de bewindvoering te vragen. De financiële problemen van verzoeker zullen dan alleen maar toenemen. De voorzieningenrechter vindt daarom dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij het voeren van deze procedure.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe?
9. Iemand die bijstand aanvraagt, moet in beginsel de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die tot inwilliging van die aanvraag leiden. In dat kader moet de aanvrager de nodige duidelijkheid verschaffen en volledige opening van zaken geven. Vervolgens is het aan het college om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
10. Het college heeft aan verzoeker gevraagd om onder meer bankafschriften in te leveren van alle betaal- en spaarrekeningen over de periode van 1 oktober 2023 tot en met 20 maart 2024, diverse gegevens over de vereniging [naam bedrijf], informatie over auto’s die hij in bruikleen heeft gehad en een verklaring hoe verzoeker in de periode van 1 februari 2023 tot 20 maart 2024 heeft geleefd en zijn vaste lasten heeft betaald.
11. Bankafschriften zijn nodig om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Volgens het college heeft verzoeker geen bankafschriften overgelegd van een direct sparen-rekening (eindigend op -[nummer 1]) en een leefgeldrekening (eindigend op -[nummer 2]). Verzoeker heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zelf geen gegevens kan verstrekken over de leefgeldrekening, aangezien die informatie bij zijn vorige bewindvoerder ligt. Die gegevens zijn opgevraagd, maar de vorige bewindvoerder reageert nergens op. Daarnaast heeft hij geprobeerd om bankafschriften van de direct sparen-rekening te verkrijgen, dit is hem echter nog niet gelukt. Zoals gezegd zijn deze gegevens wel nodig om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker inmiddels een gemachtigde heeft ingeschakeld, een nieuwe bewindvoerder heeft en hulp krijgt van het Wijkteam van de gemeente. Zij acht het daarom niet onaannemelijk dat deze gegevens tijdens de bezwaarprocedure alsnog aangeleverd kunnen worden.
12. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de vereniging [naam bedrijf] medio 2022 is uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel. Het college heeft bij verzoeker gegevens opgevraagd over 2021/2022 en de vraag is in hoeverre die gegevens nog relevant zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand in 2024. Daarnaast blijkt uit een gespreksverslag van 29 september 2023 dat verzoeker in 2023 meerdere auto’s op zijn naam heeft gehad dan wel heeft laten parkeren op zijn bezoekersvergunning. De voorzieningenrechter begrijpt dat het college eigenlijk wil weten of verzoeker zich (nog) bezig houdt met het werken aan of de handel in auto’s. Verzoeker zou hier tijdens de bezwaarprocedure nog nadere inlichtingen over kunnen verstrekken en dan kan ook worden bekeken in hoeverre de gevraagde informatie nog relevant is voor de huidige bijstandsaanvraag en of de situatie in 2024 inmiddels is gewijzigd.
Belangenafweging
13. De voorzieningenrechter ziet dat er op dit moment nog onvoldoende informatie is om het recht op bijstand vast te kunnen stellen, met name vanwege het ontbreken van bankafschriften behorend bij de twee genoemde bankrekeningen. Daarnaast leven er bij het college nog vragen over de afronding van de vereniging [naam bedrijf] en de auto’s die aan verzoeker gelinkt kunnen worden. Verzoeker wordt inmiddels bijgestaan door een gemachtigde en het Wijkteam van de gemeente, zodat niet kan worden uitgesloten dat verzoeker in de bezwaarprocedure met meer informatie kan komen. Daarnaast lijkt verzoeker ook met grote financiële problemen te zitten, waarbij hij het risico loopt om de hulp van de bewindvoerder kwijt te raken. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek toe te wijzen, zodat verzoeker niet verder in de problemen komt. Verzoeker dient zich er echter wel bewust van te zijn dat hij tijdens de bezwaarprocedure wel meer openheid van zaken dient te geven. De voorzieningenrechter is er namelijk nog niet van overtuigd dat verzoeker op basis van de huidige gegevens in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het college vanaf 25 april 2024 (datum indiening verzoek) voorschotten dient te verstrekken naar de voor verzoeker geldende norm, tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
15. Het college heeft voorafgaand aan het bestreden besluit geprobeerd om informatie te verkrijgen over de financiële situatie van verzoeker. Het college heeft deze informatie niet (volledig) gekregen. Het is daarom aan verzoeker zelf te wijten dat hij een verzoek om een voorlopige voorziening moest indienen om voorschotten op zijn bijstandsuitkering te krijgen. Er bestaat daarom geen aanleiding om het college te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Ook krijgt verzoeker het door hem betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat het college vanaf 25 april 2024 aan verzoeker voorschotten dient te verstrekken naar de voor hem geldende norm, tot vierweken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.