Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,
de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep (RBG),
Inleiding
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
.Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser met hulp van een professionele rechtsbijstandverlener procedeert, van wie verwacht mag worden dat hij binnen deze termijn op een dergelijk verweerschrift met bijlagen een inhoudelijke reactie kan geven. Dat heeft de gemachtigde van eiser ook gedaan door een nader stuk in te dienen. De goede procesorde verzet zich er daarom niet tegen dat de rechtbank de inhoud van het verweerschrift inclusief de daarbij horende bijlagen in de procedure betrekt.
andereobjecten ten grondslag heeft gelegd aan de vastgestelde waarde en eiser op zijn beurt weer vijf andere objecten heeft aangedragen. Omdat slechts één referentieobject, [adres 6], in de waardevergelijking van de heffingsambtenaar overblijft, is dat in beginsel onvoldoende om de marktwaarde van de woning als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, te onderbouwen. Dit zou anders kunnen zijn als het referentieobject, wat de vergelijkbaarheid met de woning van eiser betreft, met kop en schouders boven de andere referentieobjecten uitsteekt. Dat is hier niet het geval. Daarmee maakt de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt.
.De referentieobjecten zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals de ligging, bouwjaar, kwaliteit, onderhoud en uitstraling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 354.000,-;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 354.000,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot een betaling van € 2.498,26,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.